-verslag en foto's Arianne Knegt-
Take Root is altijd een uitstekende reden om weer eens een trip naar Groningen te ondernemen. Het festival is ontstaan in 1998 en is door de jaren (en de crisis) heen in staat gebleken een constante kwaliteit te behouden. Het overleeft waar andere festivals in hetzelfde genre (ik noem bijvoorbeeld Blue Highways in Utrecht) helaas het loodje hebben gelegd. Misschien heeft dat te maken met budget, want meestal lukt het de festivalprogrammeurs nog altijd om grote en voor het genre belangrijke iconen te trekken, zoals bijvoorbeeld twee jaar geleden Kris Kristofferson, en nu Patty Griffin. Daarnaast worden actuele headliners gecontracteerd, (zoals dit jaar My Morning Jacket), die een aanmerkelijk jonger publiek trekken, waardoor hopelijk de continuïtiet gewaarborgd blijft.
Bij binnenkomst, even na vieren, bleek de binnenzaal, waar Otis Gibbs zijn opwachting maakte, al niet meer binnen te komen. Niet getreurd, want bij Danny Schmidt, bijgestaan door Carrie Elkin, viel met enig speurwerk nog wel een plekje te bemachtigen. Het onlangs getrouwde singer-songwriter-duo uit Austin, Texas stond twee keer geprogrammeerd; eerst mocht Danny zijn werk ten gehore brengen en later op de dag was het de beurt aan Carrie. Wat opviel was hoe mooi Carrie (die toch een reputatie heeft van iemand die een enorme keel op kan zetten) de leadzang van Danny omlijstte met een fluwelen stem. Mooi om te zien ook hoe het stel met alleen een gitaartje als begeleiding de aandacht van de zaal moeiteloos vasthield. Warm, rustig en toch intens, met een vanzelfsprekende autoriteit.
De route voerde naar de basement-zaal om een stukje van de Canadese Basia Bulat mee te pikken. Haar muziek werd op het programma aangemerkt als ‘eigenzinnige indie- en folkliedjes’, een beschrijving die de lading wel dekt. In het najaar gaat Basia op wereldtournee in het voorgramma van Sufjan Stevens, die haar blijkbaar ook al opgemerkt heeft. In Groningen staat ze op het podium met een gitarist, die echter weinig toevoegt. Basia zelf staat volledig in de spotlight met haar aanstekelijke lach en sympathieke performance. Gewapend met traditionele instrumenten als een gitaar en een autoharp, blijkt haar programma verrassend eclectisch te zijn, niet zozeer in het repertoire, maar vooral in de benadering van haar podiumgeluid. Ze beschikt over meer effectpedalen dan de gemiddelde gitarist en maakt vaak gebruik van loops, waarmee ze zowel de autoharp als haar stem meer in de richting van een electronish instrument kan sturen. Ze heeft zelfs een draagbaar synthesizertje bij zich.
Villagers is een collectief rond leadzanger en gitarist Conor O’Brien. De Ier is klein van stuk en heeft een bescheiden uitstraling maar zijn muziek heeft een grootse impact. De band legde een mooi klankbed neer, de meerstemmige koortjes (zoals in het nummer Little Bigot) waren loepzuiver, het klonk allesbehalve gruizig. Opvallend was de dromerige sfeer, die me deed denken aan de band Horse Feathers, die ik enkele jaren geleden zag op het Roepaen Festival (dat toen nog bestond). Conor’s stem is flexibel en veelzijdig, met een prachtige falset. Hij zingt soms met een kwetsbaarheid zoals die van naamgenoot Conor Oberst. De band, die naast Conor O’Brien bestond uit drums, contrabas, toetsen en harp, speelde ten dienste van hem. Opvallend was het enigszins afwijkende instrumentarium. Zo was er een harpiste die ook keyboard speelde en een drummer die opeens een trompet tevoorschijn toverde.
Riley Walker was wat mij betreft de vreemde eend in de bijt, met een nogal experimenteel klinkende set en heftige zang, met een geloofwaardige intentie gebracht. Niet de meest toegankelijke band op het festival, maar wie zich overgaf aan de muziek werd meegevoerd in een sferische en bezwerende trip, met duidelijke referenties aan de psychedelische pop en folk uit de jaren zestig. Deze jonge muzikant uit Chicago voegt een zeer eigen geluid toe aan de hedendaagse folk. Leuk ook om weer eens een ouderwetse Hohner Pianet te zien, die door speciale effecten de eenentwintigste eeuw werd ingetrokken. Opvallend was ook de gestreken contrabas, waardoor de muziek meteen orkestraler ging klinken. Vreemd vond ik de manier waarop Riley’s microfoon opgesteld stond: veel te laag, waardoor hij steeds naar voren moest duiken om te kunnen zingen. Dat weerhield hem er niet van af en toe ijzige schreeuwen de zaal in te slingeren. Her en der verspreid over het podium stonden flessen rode wijn. Toen één van zijn bandleden iets te onvoorzichtig een glas volschonk maakte Riley zich openlijk druk over de verspilling van het geliefde vocht. Voor het laatste nummer zweepte hij zijn band op met: “Boogie woogie till you barf!”. Op alle fronten een bijzondere jongen…
David Corley zette intussen in de foyer een uitermate overtuigende set neer. Met zijn stevige band, David Corley’s Wild Connection, bestaande uit maar liefst twee toetsenmannen, drums, electrische gitaar en lapsteel, kreeg hij het publiek al snel mee. Met een rauwe stem en veel spelplezier kun je veel mensen blij maken, zo blijkt maar weer uit het enthousiasme van het publiek. Rockende americana met vette koren. De basis van de band bestaat uit Wild Verband (zie daar de Wild Connection), de band van BJ Baartmans, die zich hoorbaar als een vis in het water voelde op het podium. Met Sjoerd van Bommel en Mike Roelofs heeft hij in korte tijd een hecht trio gesmeed, dat vandaag een warm bedje vormde voor David Corley en zijn muzikanten Rocky Roberts (lapsteel) en Chris Brown (piano). Het concert eindigde echter in mineur, omdat David onwel werd, en even later met spoed naar het ziekenhuis werd overgebracht. Het laatste dat ik erover hoorde was dat hij daar nog op de intensive care ligt. Hopelijk komt hij er weer helemaal bovenop en gaan we meer van hem zien en horen, al dan niet in combinatie met deze wel heel passende gelegenheidsband.
Mark Kozelek, beter bekend onder zijn artiestennaam Sun Kil Moon, was een verhaal apart. In zijn eentje op het opeens erg groot lijkende podium van de kleine zaal, bleek deze ietwat norsige, weerbarstige singer-songwriter toch allerminst over het hoofd te zien. Al snel toonde hij zich geïrriteerd over het onrust veroorzakende geloop van het publiek tussen de nummers door. ‘Weird behaviour’, aldus Kozelek, in een land dat, zo dacht hij, toch vooral bekend was ‘for being stoned’. Hoewel onrustig publiek gebruikelijk is tijdens festivals, sneed hij mijns inziens toch een punt aan. Hoewel lastig te omzeilen, want er spelen zoveel leuke bands en de programmering overlapt nou eenmaal op een festival, is het inderdaad soms storend, niet alleen voor de optredende artiest, maar ook voor het publiek dat wèl geconcentreerd luistert, dat er zoveel heen en weer gelopen wordt, dat er steeds deuren open en dicht gaan, en dat er dan soms geroezemoes uit de foyer de zaal binnen komt. Helaas leek Kozelek zich niet gemakkelijk over dit euvel heen te kunnen zetten, kondigde een nummer bijvoorbeeld als volgt aan: “I’ve been making a living making people feel uncomfortable. Do you know this fucking song?”. Het maakte dat ook de welwillende luisteraar zich ongemakkelijk ging voelen. Hij borduurde op zijn chagrijn voort met “This is the best concert I’ve played in my life, and you’ve been a wonderful audience”. Pas op het einde van zijn set verdween het wederzijdse ongemak, doordat hij de situatie met humor wist te kantelen. “Altijd als ik het volgende nummer aankondig, en zéker op festivals, dan gaat het publiek uit z’n dak.” De Oosterpoort liet dat natuurlijk niet op zich zitten en reageerde met verve, waarna hij verder ging: “En als ik dan de eerste regel heb gezongen dan houden ze het niet meer”. Het leverde hem nog net geen staande ovatie op, maar de sfeer was gered. Het publiek was duidelijk opgelucht over deze onverwachte draai. Om het ten afscheid geïmproviseerde lied (“we are so anxious to see the other bands, we see five minutes of this, five minutes of My Morning Jacket” etcetera) werd smakelijk gelachen. Ach, hij bedoelde het zo kwaad nog niet, en intussen bleven zijn liedjes wel overeind. Al met al een hele prestatie.
Reden op zichzelf om dit festival te bezoeken, althans voor mij, was het feit dat Patty Griffin zou spelen, toch een onbetwiste grootheid in de americanawereld. Aanvankelijk verbaasde het me dat ze niet in de grote zaal geprogrammeerd stond, maar uiteindelijk werkte haar set in de kleine zaal, bijgestaan door slechts een gitarist (maar wat voor één: de virtuoze maar immer smaakvolle Dave Pulkingham), wonderwel. Haar liedjes gedijden prachtig in deze relatief intiemere setting. Met een vanzelfsprekend gemak nam ze de zaal voor zich in, ondertussen ontspannen kletsend met het publiek. Ze had zichtbaar plezier samen met haar gitarist. Patty vertelde dat ze onder de indruk was van Nederland. We zijn zo “cool and organized”. Gedurende deze set, waarin ze soms gitaar speelde, dan weer achter de vleugel plaats nam en soms alleen maar zong op de klanken van Pulkingham’s soepele gitaarspel, kwam ze het best tot haar recht in de gospels, waarschijnlijk vooral afkomstig van de vijf jaar oude cd ‘Downtown Church’. Mijn buurman, een verstokt fan van haar muziek, die de boekjes van al haar cd’s bij zich had in de hoop op een signeersessie, dacht daar echter anders over. Hij was enigszins teleurgesteld dat Patty Griffin niet wat meer van haar bekendere repertoire gezongen had. Eén van haar mooiste nummers ‘Making Pies’ zong ze in ieder geval wel.
Het lukt na afloop van deze set nog net om een stukje van My Morning Jacket mee te pikken, deels overlappend geprogrammeerd met Patty Griffin. Van tevoren hoorde ik om me heen verscheidene mensen zeggen dat deze band over het hoogtepunt heen zou zijn. In de grote zaal aangekomen bleek My Morning Jacket het publiek echter helemaal mee te nemen en nog weinig aan zeggingskracht te hebben ingeboet. My Morning Jacket betoonde zich een intense live act die de headliner-status meer dan waar maakte. Je moest wel bereid zijn om je oren geweld aan te doen, want het volume was aan de stevige kant.
Ter afsluiting van het festival belandde ik dan toch eindelijk in de binnenzaal, door de drukte tot dan toe voor mij onbereikbaar gebleven. Ik had veel lovende dingen over The Delines gehoord, met liedjes geschreven door Willy Vlautin, bekend van de band Richmond Fontaine. Toch had ik de indruk dat de overtuiging ontbrak in het gedeelte dat ik gezien heb. De band, en met name zangeres Amy Boone, hield er een wat fletse presentatie op na. Gecombineerd met een ongelukkige balans tussen zang en instrumenten in de mix zorgde dat ervoor dat de op zich mooi gearrangeerde muziek op het podium bleef hangen. Maar ongetwijfeld had de inmiddels toegeslagen vermoeidheid in combinatie met de hitte in de wat benauwde zaal er ook mee te maken.
Al met al was Take Root 2015 weer een editie om met plezier op terug te kijken, met een goede balans tussen oud en jong talent en traditionele en modernere roots. Een festival bovendien waarin ook de vrouwelijke singer-songwriters goed vertegenwoordigd waren.
Take Root, gezien op 12 september 2015
Oosterpoort Groningen
Naschrift van de redactie:
Op zijn Facebookpagina meldt gitarist BJ Baartmans: Het gaat naar omstandigheden goed met David Corley. Hij wordt nu in het UMCG in Groningen verzorgd en daarna kan hij aansterken in huize Wild Verband.