-door Arianne Knegt, foto's Ronald Rietman, Marcel Houweling-
Mijn festival begint met het laatste staartje van Tommy Ebben in het altijd gezellige Meneer Frits. Voor mij is dit een nieuwe naam. Pas als hij begint te praten tussen twee liedjes door merk ik dat het hier, tegen mijn verwachting in, geen Amerikaan maar een Nederlander betreft. We gaan vast nog veel van deze jonge muzikant horen. Het optreden van Teitur is voor mij het hoogtepunt van het festival.
Robyn Ludwick, ook op het cafépodium, zag ik al eens op het grote podium van Vredenburg. De jongere zus van de bekendere Bruce Robison heeft een stevige stem, en brengt met haar twee sidemen enigszins recht-door-zee aandoende countryrock en aangename ballads. Prettig om naar te luisteren, maar niet erg verrassend.
Op naar de grote zaal, waar een simpele bezetting van drums, basgitaar en gitaar een opvallend overtuigend geluid neerzetten. De Engelse singer-songwriter Fink grossiert in meditatieve stukken. De songs blinken niet uit in melodie of verrassende harmonieën maar overtuigen door de intentie waarmee het trio de muziek de grote zaal van het Muziekgebouw in slingert. Soms kruipt de drummer snel achter een gitaar of verruilt hij z’n drumkit voor een cajon. Veel slagwerkpartijen worden gespeeld met brushes of hotrod achtige stokken. De sound van de band is daardoor nooit opdringerig terwijl het concert tegelijkertijd nergens inzakt. Knap staaltje van samenspel.
Dan komt het voor mij meest lastige moment. Ik moet kiezen tussen twee van mijn favorieten: Teitur en Danny Schmidt. Beiden zag ik eerder optreden, al was dat in het geval van Teitur tijdens een groots opgezet concert met barokorkest en filmbeelden. Als solo-artiest maakte ik hem nog niet mee, en dat geeft uiteindelijk de doorslag. (Al moet ik toegeven dat ik na het lezen van Mirjam’s enthousiaste verhaal over Danny Schmidt nog meer spijt heb dat ik mezelf niet in tweeën kan splitsen.) Teitur, die plaatsneemt achter afwisselend vleugel en gitaar, babbelt opvallend ontspannen met het publiek en schiet tijdens het zingen in de lach bij het horen van luide muziek tijdens het openvallen van een deur. Zijn liedjes zijn kleine pareltjes. Hij beschikt over een bijna onwerkelijk stemgeluid. Hoog, laag, fijnzinnig en toch krachtig en steeds overtuigend. Zijn teksten zijn intelligent. Zijn performance is innemend, het lijkt soms of hij bijna terloops zijn stukken ter plekke van een arrangement voorziet, nu eens peinzend dan weer glimlachend naar de toetsen starend om vervolgens een nieuw akkoord uit te proberen.
Joan Wasser’s levensverhaal en carrière zijn genoegzaam bekend en het kan niet anders dan dat het feit dat ze Jeff Buckley’s vriendin was bij zijn overlijden, en het feit dat ze al jaren in de New York scene meedraait als violiste bij onder anderen Rufus Wainwright en Antony & The Johnsons, bij hebben gedragen aan haar vliegende start als zelfstandig singer-songwriter onder de naam Joan as Policewoman. Haar cd’s zijn echter stuk voor stuk bijzonder sterk en origineel. Haar zang is veelkleurig en compositorisch kan ze zich meten met de betere songwriters. De invloed van haar vorige werkgevers is te horen in de gedurfde arrangementen en verrassende vocale aanpak. Je hoort weinig platgetreden paden. Strak en hip gekleed staat ze alleen op het grote podium. Vrolijk, lenig en zo te zien fit. Met een microfoon, een vleugel en een zeer rudimentair bespeelde elektrische gitaar brengt ze een lange set van louter ballads. Ook in deze setting is duidelijk te horen dat ze het experiment niet schuwt al is van de bijzondere cd-arrangementen uiteraard niet zoveel te horen. Het gevolg van het gebodene is een afspiegeling van wat vaak over haar muziek gezegd wordt. Je houdt ervan of je laat het links liggen. Sommige mensen verlaten al vrij snel de zaal. De liefhebbers die overblijven gaan mee in het spannende, langzaam voortkruipende verhaal dat uiteindelijk wordt besloten met een groots applaus en een zichtbaar dankbare Joan die er waarschijnlijk zelf ook niet helemaal zeker van was of haar aanpak goed zou vallen in de grote zaal van het Naked Song Festival. Veel bloter dan zij kon het in ieder geval niet. Chapeau.
Terug in Meneer Frits word ik meteen bij mijn kladden gevat door de imponerende samenzang van de Chapin Sisters. Zoals vaker wanneer familieleden samenzingen grijpen de stemmen van Abigail en Lily Chapin akelig mooi in elkaar. Veel meer dan dat hebben ze dan ook niet nodig om te overtuigen. In hun originele liedjes vermengen ze oeroude Appalachen-sferen met meer moderne invloeden. Ze gaan daarbij opvallend hip gekleed.
Aan Frank Fairfield schijn ik veel gemist te hebben hoor ik later, want ik koos voor Thomas Dybdahl. Niet dat ik daar spijt van heb overigens, want het was een sprankelend optreden van een overduidelijk zeer goed in zijn vel zittende, sympathiek ogende singer-songwriter. Hij had een strak bandje meegenomen, al zou hij mij alleen al met zijn zang en gitaarspel evengoed overtuigd hebben. Thomas genoot zichtbaar van de warme respons vanuit het publiek, en toen een aantal mensen voor het podium begon te dansen, duurde het niet lang voor de bandleden de enthousiaste dansers het podium op begonnen te trekken. Zo eindigde het Naked Song Festival in een mooi feestje.
Echter niet voordat The Blue Grass Boogiemen hun bas, mandoline, violen, gitaar, banjo en mondharmonica tevoorschijn toverden voor een gezellige afterparty in Meneer Frits. Dit viertal kun je er goed bij hebben als je een feestje geeft. Ze kunnen stemming maken als geen ander. Naast hun grappen en grollen snijdt hun muziek bovendien hout. Met hun eigenzinnige versies van oude bluegrass- en countrysongs (afgewisseld met eigen liedjes in stijl) houden ze moeiteloos stand naast de betere bluegrassbands uit Amerika zelf.
Arianne Knegt
Nogmaals de websites van onze fotografen: Marcel Houweling en Ronald Rietman.