-door Arianne Knegt, foto's Arianne Knegt en Ronald Rietman-
Door de regen haast ik me naar Muziekgebouw Eindhoven. Wat een geluk dat het Naked Song Festival geen openluchtfestival is! Toch ondervindt het evenement nadeel van de regen: het podium op het dakterras is tot nader bericht komen te vervallen, en voor de acts die daar geprogrammeerd staan worden alternatieven geïmproviseerd.
Het eerste daar geplande optreden, van Dan Owen, zal op een later tijdstip plaatsvinden, hoor ik voordat ik de grote zaal binnen ga, waar Luka Bloom alweer even bezig is aan zijn set. Hij heeft er duidelijk zin in. Met enkel zijn stem en zijn gitaar krijgt hij de grote zaal aan het zingen, memorerend aan eerdere optredens in Paradiso en de Melkweg. Hoewel dat ook als een handig promotiepraatje zou kunnen worden opgevat (de podia die hij terloops noemt zijn natuurlijk vermaarde poptempels waar iedere artiest wel wil spelen), komt hij toch sympathiek over en weet een relatief intieme sfeer te creeëren in die toch wat grote, onpersoonlijke zaal. Hij kondigt een lied aan van een door hem bewonderd artiest die onlangs stierf. Merle Haggard? Guy Clark? Niks hoor: Luka zet vrolijk When doves cry in, een hit van Prince. Speelde hij twintig jaar geleden al, zegt ie erbij.
Op weg naar de Kleine Zaal voor de set van Mick Flannery, over wie ik veel goeds gelezen heb, stuit ik op een afgesloten trap en de mededeling dat de zaal vol is. Als ik plaatsneem in de wachtrij, staat net Iris Penning, in het programmaboekje aangekondigd als Eindhoven’s trots, te soundchecken op het podium in de kleine foyer, dat eigenlijk alleen bedoeld was voor de popquiz. Het is een van de optredens die in verband met de regen verplaatst zijn naar binnen. Tot overmaat van ramp is haar gitaar kapot en heeft ze op de valreep een gitaar kunnen lenen. "We gaan het zien" zegt ze ietwat weifelend en verexcuserend voordat ze aan haar set begint. Iris blijkt echter inmiddels een doorgewinterd artieste, dus ze slaat zich uitstekend door de aanloopproblemen heen. Ze maakt voor haar liedjes veelvuldig gebruik van een loop station, waardoor ze in haar eentje in staat is een echt bandgeluid te creeëren, inclusief meerstemmige vocalen. Ze zoekt wat meer het experiment op met haar nieuwe plaat Spreken met suiker, waarvan onder andere het titelnummer een gloedvolle vertolking krijgt deze dag. Inmiddels loopt het concert van Mick Flannery ten einde, en geef ik mijn poging nog iets van hem te horen op. In plaats daarvan begeef ik me naar de Effenaar Stage, voor vandaag het domein van jonge veelbelovende singer-songwriters.
De Australische Hein Cooper is met zijn vlotte nonchalante voorkomen en blonde lokken de archetypische gevoelige, jongensachtige singer-songwriter. Desalniettemin staan er opvallend weinig jonge meisjes vooraan. Misschien stellen die zich vast op in rijen van tien voor Douwe Bob in de grote zaal? Nee, flauwekul, het festival richt zich duidelijk op de serieuze muziekliefhebber, en dat is te zien aan de opbouw van het publiek: de mannelijke vijftiger is goed vertegenwoordigd. Hein Cooper’s falset is z’n handelsmerk, hij tuigt er menig lied mee op. Ook oefent hij z’n Nederlands: “Gezellig!” En dan: hij kent ook een vies woord. “I'm not gonna say it but it rhymes with keuken.” Tja... zijn puberteit is nog vrij recent waarschijnlijk. Bij het lied Rusty begint hij, niet onverdienstelijk, te fluiten.
Douwe Bob heeft het aanvankelijk wat moeilijk in de grote zaal. “Doe die fucking deur eens dicht!”, roept hij in reactie op het wat onrustige festivalpubliek dat in- en uitloopt. Ik houd mijn hart vast. Welke kant gaat dit op? Vlak na zijn uitval zingt hij echter een prachtig breekbaar liedje met een geweldig mooie falsetstem. Het voorval zit ‘m blijkbaar toch dwars, want na nog een nummer zegt hij: “Ik weet dat ‘t een festival is. Zo bedoel ik ‘t ook niet. Ik wil geen klootzak zijn. Maar ik ben dan niet echt iemand die z'n bek kan houden.” Over tien jaar zal hij waarschijnlijk anders omgaan met dit soort situaties, maar de directheid en jonge onbeholpenheid waarmee hij zijn ongemak uit en zich vervolgens verexcuseert is ontwapenend. Het bijzondere aan Douwe Bob vind ik zijn eigenheid. Hij lijkt altijd zichzelf, volkomen geloofwaardig. Het concert staat aangekondigd als Douwe Bob & Strijkkwartet. Na enkele liedjes met de strijkers speelt hij een paar nummers solo, om vervolgens zijn maten Matthijs van Duijvenbode en Jan Peter Hoekstra op het podium uit te nodigen. Na een paar nummers met z’n drieën (waaronder het prachtig driestemmig gezongen stuk We’ll be gone) keren de strijkers terug, en speelt het voltallige gezelschap (met Van Duijvenbode op de vleugel) nog enkele nummers. Al met al een bijzonder project, en alweer bewijst Douwe ook prima op z’n plek te zijn op de zijpaden van de commerciële roem (main stage van Pinkpop, duet met Anouk, songfestival). Zo zag ik hem ooit al in een Bluegrass-band. Douwe Bob is een geweldige zanger en liedschrijver die overduidelijk put uit de rijke muziekgeschiedenis. Hij lijkt evenzeer geïnspireerd door The Beatles als door Hank Williams. Bijna onvoorstelbaar voor zo'n jonge artiest. Juist door Douwe’s lef om van de gebaande paden af te wijken is het concert niet perfect maar wel fantastisch. Hij sluit af met zijn Love on the rocks. Niemand hoeft hem er waarschijnlijk op te wijzen dat er eerder in de muziekgeschiedenis iemand heel rijk is geworden van een nummer met dezelfde titel...
Zodra ik de grote zaal uitloop word ik gegrepen door lekkere muziek. Op naar de bovenste foyer om te zien wie daar zo fijn staan te spelen. De tenger ogende Max Meser is frontman van de band. Hij blijkt een Nederlandse vader te hebben en een Spaanse moeder, zo begrijp ik later. De invloeden van The Beatles en The Kinks (waarvan overal melding wordt gemaakt in de pers) zijn inderdaad overduidelijk. Ook hetzelfde halflange haar. Een heerlijke sixties sound. Opvallend dat jonge songwriters teruggrijpen op de muziekstijl uit de tijd van hun grootouders. Toch geeft Max er een eigentijdse draai aan. Het bandje klinkt lekker strak. Voor de drummer is het kennelijk zijn debuut in de band, normaal hebben ze een vrouwelijke drummer, vertelt de sologitarist, die ook de harmony vocals voor z’n rekening neemt. De drummer klinkt overigens prima ingespeeld. Max kan zelf ook uit de voeten op gitaar en haalt soms zijn mondharmonica tevoorschijn, wat dan weer associaties oproept met Bob Dylan. Het is een erg handige zanger. Aanstekelijke pop, overtuigend uitgevoerd.
Dana Sipos is inmiddels begonnen aan haar set in Meneer Frits. Deze Canadese muzikante beschikt over een wat ijle stem en speelt daarbij mandoline. Haar contrabassist zingt de koortjes mee, haar drummer speelt vanachter z'n drumstel ook gitaar, terwijl hij tegelijkertijd met z'n voet de basdrum bedient. Ze heeft “a lot of songs about birds and traveling”, vertelt Dana ontspannen. Mooie folksongs met een akoestisch geluid.
Festival-headliner Lucinda Williams betreedt het podium met gitarist Stuart Mathis, zelf bespeelt ze afwisselend haar akoestische en elektrische gitaar. Ja hoor, ze is het. Niemand anders kan zo smartelijk zingen, niemand anders heeft die kenmerkende schurende, lijzige en diepe stem en die twang uit de zuidelijke staten van de VS. Uit duizenden herkenbaar. Veel voor mij bekende nummers komen langs: I lost it, Lake Charles, Drunken angel, Those three days...
In dat laatste nummer werken de eindeloze opsommingen die regelmatig terugkeren in haar werk perfect, letterlijk adembenemend. Voor het titelnummer van haar nieuwe album The goast of Highway 20 mag haar begeleider even de coulissen in, die speelt ze alleen. “This is just about kind of looking back on early memories”, aldus Lucinda in haar aankondiging. Een indrukwekkend sobere versie. Na nog een liedje alleen mag Stuart Mathis weer meedoen. Iemand in het publiek roept herhaaldelijk “Essence!”. Uiteindelijk geeft ze gehoor aan het verzoek. Na afloop lacht ze en zegt dat ze het nummer voor het eerst op deze manier gespeeld hebben, zo met z’n tweeën. Het voorlaatste nummer is Magnolia van JJ Cale, een nummer dat wonderwel aansluit op haar eigen repertoire, en zich uitstekend leent voor haar manier van zingen, met die langgerekte lettergrepen. Ze geeft haar gitarist tijdens het nummer uitgebreid de ruimte om te soleren. Opeens valt me zijn mooie gitaarklank op. Als de stagemanager komt gebaren dat er nog tijd is voor één liedje zet ze na kort overleg Passionate kisses in, een lied uit haar vroege carrière als songwriter, dat een hit werd voor Mary Chapin Carpenter. Desalniettemin kende ik het niet, en voelde het waarschijnlijk daarom voor mij niet echt als een climax.
Nog net op tijd in Meneer Frits om nog een stukje mee te pakken van het mooi ingetogen concert van Willy Tea Taylor en metgezel Jeff Mooneyham. Willy is wat je noemt een aparte verschijning, een wat stevige man met een lange rode baard en een hoed. Zijn muziek is een mix van country en folk. Als afsluiter brengen de twee mannen een ode aan de afgelopen week overleden bluegrassgigant Ralph Stanley met het onlosmakelijk met Stanley verbonden nummer Angel Band, een traditional uit de negentiende eeuw, maar vooral bekend geworden door The Stanley Brothers.
De Amerikaanse Carter Sampson (uit de muzikale kweekvijver Oklahoma) wordt begeleid door BJ Baartmans. Baartmans speelt op het festival een dubbelrol, want hij vervangt Ad van Meurs als gastheer van het Meneer Frits podium en breekt al doende een lans voor “het mooiste podium van het zuiden”. Bij de aankondiging van het concert, naast haar op het podium, vertelt hij een anekdote over dat Carter bij de douane vragen kreeg over haar gitaarcapo’s. Wat waren dat? En nadat ze het had uitgelegd wilde de douane weten waar ze dan ging spelen. Haar antwoord “op het Naked Song Festival” zorgde voor de nodige opgetrokken wenkbrauwen. Carter staat naast BJ te stralen en wijst demonstratief naar haar capo op het juiste moment in het verhaal. Hoe het duo dit voorval beschrijft is tekenend voor het comfortabele en ontspannen samenspel van de twee (al blijken ze elkaar pas een paar dagen te kennen) en de omgang met het publiek. Carter Sampson beschikt over een prachtige stem. Rond, zacht en warm, en met meerdere lagen. Ze zingt heel soepel en gemakkelijk, met subtiele nuances. Haar stem doet een beetje denken aan Eliza Gilkyson, maar dan liever. Haar innemende presentatie doet de rest. Ze pakt het publiek moeiteloos in. En passant draagt ze ook nog haar steentje bij aan het feminisme, onder andere met een ‘drinking song for girls’: Holy Mother. Ze vertelt van de club meiden waarmee ze een bandje vormt: The Tequila Songbirds. “Us girls don’t have many drinking songs, so it’s about time!” Verderop in de set draagt ze haar boodschap uit aan kleine meisjes: “You can be whatever you want to be.” Het duo is ondanks de ongetwijfeld korte voorbereiding perfect op elkaar ingespeeld. De begeleiding van BJ Baartmans op gitaar en mandoline is zeer smaakvol en hij voelt de sfeer van de liedjes erg goed aan. Altijd hoop je als festivalbezoeker op die parel waarvan je het bestaan nog niet kende. Dit was voor mij zo’n openbaring. “All songs have stories”, zegt Carter Sampson ergens tijdens haar set. Al lijkt het een terloopse opmerking, het klinkt mij in de oren als een grote waarheid. In haar geval verlenen de korte verhaaltjes in haar aankondigingen aan haar liedjes extra betekenis.
Nou, en toen dacht ik dus mijn persoonlijke muzikale hoogtepunt van die dag te hebben gehad. Dan bleek ik toch buiten Luke Winslow-King gerekend te hebben. Tijdens de soundcheck bekeek ik frontman Luke eens goed, met enige argwaan moet ik bekennen. Hij zag er namelijk uit als wat mijn pubers een ‘mooiboy’ zouden noemen. Een jonge Brian Ferry, inclusief bruine lok en sexappeal. Bijna te glad. Vanaf het eerste lied echter overtuigt hij. Sterker nog, hij blaast het voltallige publiek van zijn sokken. Niet alleen hij; zijn band, bestaande uit drummer, bassist en mede-gitarist, zet een uitermate pakkende, energieke en swingende set neer. Luke woont sinds 2001 in New Orleans, de muzikale melting pot bij uitstek, en dat is te horen aan zijn muziek, die geïmpregneerd is met het New Orleans gevoel van blues, jazz en roots. Hij speelt met het publiek, iets wat hem als vanzelfsprekend af gaat. Hij is zelf een zeer verdienstelijk gitarist, maar de Italiaanse gitarist die hij meenam, Roberto Luti, blijkt een ware sensatie; een geval apart. Het spetterende gitaarduel tussen Luke en Roberto op het eind van het concert zweept het publiek op tot bijna uitzinnigheid. Er wordt dan overigens al lang gedanst, toch een unicum in Meneer Frits. Drummer Benji Bohannon is zo enthousiast bezig dat hij een drumstok doormidden splijt en het publiek in werpt. De stok landt voor mijn voeten. Afijn, een mooi souvenir van een spetterende editie van Naked Song. Volgend jaar weer graag!