30 april 2016 - Oosterpoort Groningen - tekst en foto's: Arianne Knegt
“They finally read my rider”, grapt openingsact Peter Mulvey, verwijzend naar de foto van zijn gezicht, die als boegbeeld op alle posters en flyers prijkt. Het ijs is meteen gebroken. Volkomen op z’n gemak leidt Mulvey ons muzikaal het festival binnen.
Zijn gitaar klinkt donker en warm, evenals zijn stem. In de wandelgangen vertelt hij me later dat hij de laatste tijd wat problemen heeft in het hogere register. Zijn verhaal over een ervaring op Houston Airport, vlak na de aanslag op het vliegveld in Brussel, ontroert. Een Indiaas uitziende man (maar het kon ook een Pakistaan zijn) vroeg hem even op een tas te passen terwijl hij zijn overige bagage ging halen. Terwijl Mulvey vervolgens bij de tas blijft staan komt er een angstige vrouw naar hem toe die de beveiliging in wil schakelen. Mulvey weet haar daarvan af te brengen, en wijst naar het raam, waarachter ze de man bezig zien met zijn overige bagage. “He looked me in the eye”, zegt hij om haar gerust te stellen. Als de man terugkomt vertelt Mulvey hem dat hij dit beter niet meer kan doen. “People get nervous when you do this.” De man kijkt hem aan en zegt: “But you weren't nervous”, en, terwijl Mulvey dat beaamt, voegt de man daaraan toe: “cause we are brothers.” Muziek verbroedert, muziek verlicht. Vertrouwde nummers komen voorbij, al vaak gespeeld maar nog steeds met overtuiging, zoals daar zijn Knuckleball suite en Dynamite Bill. Een aantal liedjes van zijn plaat die geproduceerd werd door Chuck Prophet. Maar ook een nog niet verschenen liedje, van zijn op handen zijnde nieuwe album, geproduceerd door Ani DiFranco. Begeleider John Statz, die door Mulvey na een nummer of zes erbij gehaald wordt, zorgt voor meer mooie gitaarklanken en voegt zijn hoge harmonievocalen toe.
Voor David Corley moet het wel heel bijzonder voelen om terug te zijn op de plek waar hij ruim een half jaar geleden bijna stierf aan een hartaanval tijdens zijn optreden op het Americana-festival Take Root. Met dezelfde (half-Nederlandse) band is hij terug in Groningen, en hij ziet er een stuk beter uit, al is Corley duidelijk nog wat onzeker. Begrijpelijk, uiteraard. Zijn opluchting na het eerste liedje is ontroerend. Hij is, vind ik, op z’n sterkst wanneer hij z’n stem meer sprekend dan zingend gebruikt. Zelfs z’n aankondigingen klinken mooi. Muzikaal gaat het er stevig aan toe. David Corley en BJ Baartmans beroeren de gitaren. Hoewel toetsenist Chris Brown net zo makkelijk een deuntje op Corley’s gitaar speelt, wanneer deze even plaatsneemt op de pianokruk. Mike Roelofs bespeelt het orgel, waarbij hij met z’n linkerhand de baspartijen voor z’n rekening neemt. Op drums veteraan Sjoerd van Bommel met zoals altijd de energie en het enthousiasme van een jonge hond. David en Chris hebben voor aanvang van het festival een bezoekje gebracht aan het ziekenhuis, om het personeel te bedanken, dat hem vorig jaar zo goed behandeld heeft. Een aantal mensen van het verplegend team zijn ook aanwezig in de zaal en worden nogmaals bedankt. Een groot applaus is zijn deel.
Inmiddels in de grote zaal moet soul-legende Bettye Lavette er, zo lijkt het, een beetje inkomen. Ze hangt aanvankelijk een beetje de diva uit, alsof ze haar positie als headliner zou moeten legitimeren. Ze kondigt aan blij te zijn om voor de vierde keer te spelen op het North Sea Jazz Festival. Tja... Groningen en Rotterdam, die afstand voelt ongetwijfeld 'local' voor een Amerikaan. Het tekent wel een beetje de sfeer en de performance. Zo staat ze uitgebreid stil bij haar Grammy-nominaties. Liedjes worden aangekondigd als 'from my Grammy nominated cd'. Toch is het uiteindelijk een overtuigend concert, en het wat onhandige begin is haar al snel vergeven. Haar prima band, bestaande uit Alan Hill op toetsen, Brett Lucas op gitaar, James Simonson op bas en Darryl Pierce op drums, verzorgt een strakke show. Lavette heeft nog altijd een sterke en geweldige stem. Ze gaat er helemaal voor. Ongepolijst. Ze zingt het lied Toy van Lucinda Williams, "the only young lady that might be able to outdrink me."
Intussen zijn in de altijd wat rumoerige entreehal Cam Penner en Jon Wood (die afwisselend gitaar en drums speelt en halverwege het concert een stok kapot slaat) bezig aan hun set. Ze verzuipen een beetje in het rumoer van de omgeving. Desalniettemin geven ze een intens optreden weg. Penner lijkt me sowieso niet het type dat dingen op halve kracht doet. Na een paar 'gewelddadige' nummers durft hij het aan zijn ukelele te pakken voor een gevoelig nummer, daarbij manmoedig en met grote concentratie de bonkende drumsound van de concurrerende band in de aangrenzende foyer trotserend. Een eigenzinnige en volkomen geloofwaardige artiest. Het is het laatste concert van het tweetal in de Nederlandse promotietour voor Cam Penner’s nieuwe album Sex & Politics. De volgende ochtend vliegen Cam en Jon terug naar Canada.
Op naar de binnenzaal voor het concert van Dave McGraw en Mandy Fer. Met hun onlangs verschenen album Off-grid Lo-Fi borduren ze kundig voort op het benutten van de sterke kanten van hun samenspel: de versmelting van hun stemmen, de vingervlugheid van Mandy op haar elektrische gitaar en een ongebreideld en ontwapenend enthousiasme. Drummer Andrew Lauher is een subtiele aanvulling, met een fijne sound en een goede drive. Hij kleurt de liedjes smaakvol in. In hun aankondiging van het nummer Carillon, van hun vorige album Maritime, nemen Dave en Mandy uitgebreid de tijd voor het verhaal over hun ontmoeting met Boudewijn Zwart, beiaardier van de Amsterdamse Westerkerk, en Reinier Sijpkens, ‘the trumpet man’, die in z’n beschilderde bootje met draaiorgel en trompet, vanaf de gracht beneden een muzikaal duet speelt met het klokkenspel. Een onmoeting die indruk heeft gemaakt op het duo, en hen dus inspireerde tot het schrijven van het lied. Het publiek luistert aandachtig en zingt, op verzoek van Mandy, mee in het refrein. “Carillon, carillon”, galmt het door de zaal. Dit sympathieke duo bezit een hoge gunfactor.
Tijd voor Phil Cook in de kleine zaal. Op het eerste gezicht voor mij een onbekende. Een blik op Wikipedia leert dat hij vooral bekend is van de “freak-folk” band Megafaun. Zijn website vermeldt dat hij o.a. meespeelt op het met succes ontvangen nieuwste album van Frazey Ford. En hij heeft gewerkt met The Blind Boys of Alabama en Bon Iver; toch zeker geen onbekende artiesten. Later vertelt hij tijdens het concert dat hij al twintig jaar muziek maakt, als onderdeel van verschillende bands en producties, maar dat pas onlangs zijn eerste solo-album uit kwam. Hij vindt het nog altijd best ‘weird’ zijn eigen hoofd op de plaat en op T-shirts te zien, zegt hij enigszins verontschuldigend. Voor dit nieuwe album, getiteld Southland Mission, ging hij op zoek naar de wortels van de traditionele blues-, folk- en countrymuziek. “Ry Cooder is my hero”, zegt hij ergens halverwege het concert. Er komen meer invloeden naar voren. Bij mij komen associaties op met bands als Little Feat en The Band. Veel overtuigend eigen repertoire, en af en toe een passende cover, zoals het intens gebrachte Sail away van Randy Newman. Een opvallend lekkere seventies feel is de grote gemene deler. De uit North Carolina afkomstige Cook staat op het podium met een viermansformatie bestaande uit drummer, bassist, toetsenist, en Cook zelf op elektrische gitaar en zang. Een aparte vermelding verdient toetsenist James Wallace. Hij weet precies de juiste sfeer te raken met zijn mooie pianospel. Zijn uiterlijk intrigeert bovendien: een hoed en een cowboyshirt, een ouderwets puntbaardje onder een jong gezicht. De bas wordt bespeeld door Ryan Gustafson, die later op de avond nog zijn opwachting maakt met zijn eigen project The Dead Tongues.
Southside Johnny & The Asbury Dukes zetten intussen de grote zaal op z’n kop. Johnny staat met een zonnebril op wild te gebaren. De muziek knettert en knalt. Een band met alles erop en eraan: naast de gebruikelijke bas, drums, gitaar en toetsen is er een blazerstrio bestaande uit sax, trompet en trombone. Toetsenist Jeff Kazee speelt zowel piano, keyboard als orgel, en zingt bovendien mooie harmony vocals op Johnny’s overtuigende zang. Dat er wel eens een nootje mist mag de pret niet drukken. Het gaat erop, lekker stampwerk, maar toch klinkt het geheel redelijk gedefinieerd. Duidelijke songs met een kop en een staart. Rhythm & blues. Een aanstekelijk feest, zowel op het podium als in de, inmiddels volop swingende, zaal. Johnny gunt zijn muzikanten veel ruimte om te schitteren, hij lijkt zelf ook van hun solo's te genieten. Bandleden wervelen over het podium. De zonnebril gaat af, de mondharmonica komt tevoorschijn voor een muzikaal duel met zijn drie blazers, opeens voor op het podium. Soms doet de muziek me een beetje denken aan Dr. John, dan weer komen vergelijkingen met een vroege Tom Waits op. Alweer veel seventies-invloeden. Niet zo gek misschien, wanneer je je bedenkt dat John Lyon (Southside Johnny’s echte naam) geboren werd in 1948 en doorbrak halverwege de jaren zeventig.
Al een week of twee inmiddels tour ik mee in de entourage van The Birds of Chicago, de band opererend vanuit Chicago, rond Jeremy Thomas Lindsay ofwel JT Nero en de Canadese Allison Russell. Met bassist Christopher Merrill, gitarist Joel Swartz en mijn lief Bart de Win op toetsen trekken ze door Nederland (plus een optreden in België), met als één van de hoogtepunten in de tour de Rhythm & Blues Night. Ik ben als direct betrokkene niet de aangewezen persoon om een onbevooroordeelde recensie te schrijven over dit optreden. Laat ik me beperken tot de vaststelling dat hun set in Groningen door het uitgebreid toegestroomde publiek zeer enthousiast ontvangen wordt, zelfs op dit middernachtelijk uur staat de binnenzaal vol. De festivalset is enigszins aangepast. Er is gekozen voor de wat meer uptempo nummers. Uitzondering vormt de als een traditional klinkende maar originele Birds-compositie Barley, een lied dat vrijwel acapella en gloedvol gezongen wordt door de flamboyante Alli Russell.
Het laatste concert dat ik bijwoon die avond, of inmiddels nacht, is dat van de Engelse band CC Smugglers. Swingende oldtime music met bijpassende outfits door grappige brutale jochies. Allemaal eigen liedjes. Ze zetten er flink de vaart in. Mooie meerstemmige refreinen en een honkytonk pianosound. Banjo, viool, contrabas, accordeon… het aantal instrumenten is groter dan het aantal bandleden. Een flexibele club muzikanten dus. Het zestal maakt er een flinke show van in de entreehal. De energieke roodharige frontman Richie Prynne beschikt over een uitstekend paar longen, vooral tijdens zijn aankondigingen lijkt hij wel te schreeuwen. Het publiek is op zijn hand. Het is dan echter ruim 2.00 uur geweest; tijd voor deze recensent om haar (hotel-)bed op te zoeken.