-door Arianne Knegt, foto's Marcel Houweling-
In het schilderachtige landschap rond Ottersum verrijst het mooie oude klooster, waarin op een zonnige zondag in oktober opnieuw het Roepaen Festival plaatsvindt. Het programma voor deze editie ziet er veelbelovend uit.
Het eerste concert in de sfeervolle nachtclubzaal is dat van de uit New England afkomstige Anna Coogan. De frêle zangeres en gitariste (volgens de aankondiging van Paul Harvey tevens biologe) grossiert in mooie ingetogen liedjes, begeleid door de getalenteerde Italiaanse gitarist Daniele Fiaschi, die een subtiel sfeerbed neerlegt onder de geïnspireerde liedjes. Anna’s stem doet enigszins denken aan het omfloerste geluid van Grey DeLisle.
In de kapelzaal belanden we vervolgens in geheel andere sferen. De innemende jonge violiste en zangeres Kendel Carson drentelt opgetogen over het podium. Ik zag haar enkele jaren terug bij een concert waarin ze de liedjes van haar samen met Chip Taylor geschreven debuutalbum Rearview mirror tears integraal uitvoerde. Dat concert maakte indruk. Ditmaal heeft Kendel haar toevlucht gezocht tot wat luchtiger repertoire. Achtereenvolgens als duo met Dustin Bentall, en als kwartet, met B-J Baartmans op gitaar en Gerco Aerts op bas, brengt ze een aantal catchy liedjes uit het seventies countryrock repertoire, waaronder het aanstekelijke Under your spell again van Buck Owens en Chicago Man van haar ontdekker Chip Taylor. Kendel kent haar klassiekers. Ze zingt met hoor- en zichtbaar gemak. Helaas komt het voor Kendel’s liedjes zo karakteristieke vioolspel niet goed boven de band uit. Wel klinkt de samenzang opvallend lekker. Mijn voorkeur gaat uiteindelijk toch uit naar haar eigen repertoire, waarvan ze later die dag tijdens een akoestische set samen met Dustin in zaal Nierszicht wat laat horen, o.a. het prachtig ingetogen Ribbons and bows. Voor de tweede maal die dag doet ze me aan Emmylou Harris denken. Eerst vanwege het repertoire en de associatie met de Hot Band, en in de puur akoestische setting vanwege haar concentratie. Het serene gezicht, het sluike (weliswaar blonde) lange haar en de half gesloten ogen.
Chris Pureka vormt na Kendel Carson nogal een contrast met haar getergde, donkere liedjes en jongensachtige anti-held uitstraling. Licht voorovergebogen zingt ze met een warme, wat hese stem intelligente luisterliedjes vol ingetogen passie. Ze speelt akoestische gitaar, vergezeld door Sebastian Renfield op electrische gitaar en banjo. Sebastian zingt zacht mee in de subtiele koortjes. Chris lijkt een beetje verlegen in haar presentatie. “Most of my songs are about me”, zegt ze enigszins verontschuldigend. Ze neemt het publiek echter moeiteloos voor zich in. Allerminst een gelikte act, wel zeer authentiek en overtuigend. Hier zit een meisje dat wat te vertellen heeft. Ze is verdrietig, zegt ze, want haar doos met cd’s kwam niet door de douane. Hopelijk weten de liefhebbers alsnog de weg te vinden naar How I learned to see in the dark.
De nieuwe plaat van Ana Egge is geproduceerd door niemand minder dan Steve Earle. De americanagrootheid speelde zelf ook mee, en zong samen met zijn vrouw Allison Moorer wat koortjes in. Ana heeft dan ook alle reden om blij te zijn, al moeten we het vandaag zonder Steve en Allison stellen. Ana oogt sympathiek en toegankelijk. Ze opent haar set alleen, zichzelf (prima) begeleidend op gitaar. Haar liedje Farmer’s daughter gaat over haar jeugd in een klein dorp aan de grens met Canada, vertelt ze. Het is vervuld van zoete melancholie, nog versterkt door haar wat ijle stem, die soms wat dun klinkt. Na een half uur komen drummer John Raham en bassist Darren Parris haar muzikaal versterken, en weer even later ex-Be Good Tanya Trish Klein op gitaar en banjo.
Ik val halverwege het optreden van de Engelse band The Epstein de nachtclubzaal binnen. Vijf jonge mannen op drums, toetsen, bas en twee gitaren. Hun muziek is behoorlijk stevig en energiek, maar klinkt toch subtiel en uitgebalanceerd. Zanger Olly Wills (met akoestische gitaar) oogt geconcentreerd en lijkt op te gaan in de melodieuze liedjes. De zang klinkt intens. Het slide-gitaarspel van Jonathan Barry mag hier ook niet onvermeld blijven. Het publiek is zeer enthousiast. Het geluid in de nachtclub is tijdens het gehele festival overigens uitstekend, dus een compliment is op zijn plaats.
Na de eetpauze (met een prima en gevarieerd, hoewel niet erg vullend driegangendiner) weer richting grote zaal voor het volgende concert. Frazey Ford beschikt over een zeer bijzonder stemgeluid, uniek in zijn soort. Haar zang lijkt fragiel, maar er zit zoveel overtuiging in dat je nergens het idee hebt dat ze de boel niet onder controle heeft. Lenig danst haar stem op en neer, onderwijl loopjes, zuchtjes en fluistertonen fabricerend. Mij krijgt ze altijd weer te pakken. Het valt me vandaag op dat ze vrijwel nooit lacht, en soms lijkt ze de verhaaltjes tussen de liedjes wat af te raffelen. Je zou gaan vermoeden dat ze er òf geen zin in heeft òf verlegen is, maar haar gloedvol gezongen en prachtige liedjes maken die opties onwaarschijnlijk. Voor dit optreden heeft ze dezelfde band ter beschikking als Ana Egge, dus staan twee Be Good Tanya’s naast elkaar op het podium: Frazey Ford en Trish Klein. Fans hopen nog altijd dat de band weer bij elkaar komt. Als later die avond in de akoestische set van Frazey samen met Ana Egge iemand het Be Good Tanya’s liedje Reuben aanvraagt reageert Frazey echter gedecideerd: “No. We don’t play Reuben anymore.” Wel geven de twee zangeressen het publiek samen een mooie versie van de traditional Swing low sweet Chariot cadeau.
De Scandinaviërs zijn goed vertegenwoordigd in de americana-scene. Hoewel Christian Kjellvander een groot deel van zijn jeugd in de Verenigde Staten doorbracht en hij er Amerikaanser uitziet dan de meeste Amerikanen, is hij Zweed van geboorte. Wat opvalt is het wat eigenaardige instrumentarium. Christian zelf speelt zijn vaak intieme liedjes op een dichtgeplakte nylonsnarige gitaar. Begeleider Tias Carlson heeft een stevige distortion op zijn elektrische gitaar zitten en maakt veel gebruik van de feedback van zijn versterker. Zo verdwijnt hij soms uit beeld, krom staand voor zijn speaker. Daarmee zorgt hij niet alleen voor soms dreigende soundscapes, maar bewijst hij ook erg lenig te zijn. Het tweetal brengt een mooie geconcentreerde set met origineel werk.
Israel Nash Gripka is tot zijn grote vreugde van de nachtclubzaal naar de kapelzaal gepromoveerd. Hij kijkt tussen twee songs door bewonderend op naar het kerkgewelf en zegt: “My mother is a very religious person. She would be happy to know that I’m in a church on Sunday.” Meteen heeft hij de lachers op zijn hand. Al na enkele liedjes verzoekt hij het publiek even zes seconden de ogen te sluiten. Opgewonden gegniffel is hoorbaar, totdat Israel opeens tevoorschijn komt uit een deur aan de zijkant van de zaal. Hij gaat pal voor het podium staan en zingt volledig onversterkt, slechts begeleid door een akoestische gitaar, de sterren van de hemel. En passant vertelt hij ook nog van zijn recente verhuizing van New York naar het minder progressieve Missouri, en hoe hij daar in winkels wordt aangekeken alsof hij ze zal gaan beroven. Zijn schoonvader zei daarop: “But you look rough.” Israel oordeelt dat hij er in de loop van deze tour alleen maar slechter uit is gaan zien, en dat het moment misschien zou komen dat hij daadwerkelijk aan het roven zou slaan. Na een paar liedjes vertrekt hij weer via dezelfde weg richting podium, waar hij de rest van de band vindt. Ik heb Israel inmiddels vaak genoeg gezien om te weten dat het met de muziek wel snor zit. Gedegen in elkaar gestoken moderne countryrock van een grote beer met een klein hartje.
De Schotse rootsrockers van de Wynntown Marshals mochten het festival afsluiten met een ietwat traditioneel aandoende set. De sterkste troef van het 5-koppige gezelschap is de samenzang. Zelfs de drummer zingt mee als het zo uitkomt. De harmonieën klinken goed en ook het ruige randje ontbreekt niet. Het contrast tussen de rustig ogende leadzanger en de ruige bende binken er omheen doet soms bijna koddig aan. Ondanks het heel behoorlijke geluidsbeeld in de zaal, zeker niet flauw te noemen, klinkt het slagwerk hier en daar wat ongenuanceerd. Er wordt gespeeld met het groepsgeluid als uitgangspunt en dat resulteert in een coherent muzikaal verhaal. De snaartrommel snoeit daar soms onnodig hard doorheen. De Wynntown Marshals zijn zeker geen verzameling ego’s met overdreven dadendrang. Ze spelen de wat ruigere roots met overtuiging. Een waardige afsluiter van een fijne serie concerten in de Night Club, en van een wederom geslaagd festival.
Roepaen Festival, Ottersum 16 oktober 2011
Meer foto's staan op Marcel Houwelings website.