-door Mirjam Adriaans-
Er zijn van die muzikanten die je geregeld ziet of hoort spelen met anderen, maar nooit zelf een album uitbrengen. Kaspar Laval is sinds december een uitzondering op die regel. Hij speelt bouzouki (en meer) in o.a. Hot Griselda en diverse andere projecten en nu is er het album The Lights That Never Go Out. Een mooi persoonlijk werkstuk dat vraagt om nadere uitleg, dus klom ik weer in de mail en vond Kaspar bereid om wat antwoorden te geven.

Geen idee wanneer ik Kaspar Laval voor het eerst hoorde of zag spelen. Sinds 2008 maakt hij deel uit van de Belgisch-Nederlandse supergroep Hot Griselda (als je ze nog niet kent zoek ze dan even op), een dynamische balband die strakke powerfolk speelt. Die heb ik diverse keren live meegemaakt, op balfolkfestival CaDansa bijvoorbeeld, waar ze in 2017 een stomend sterke set neerzetten, maar ik ben er zeker van dat ik zijn naam al eerder tegenkwam. Wellicht door zijn andere samenwerkingen met Stijn van Beek (uillean pipes) en multi-instrumentalist Janos Koolen, of op een album van nog weer een andere muzikant? Soms lijkt het alsof hij altijd al deel uitmaakte van het Nederlandse folklandschap, ergens op de achtergrond met zijn kraakheldere bouzoukiklanken.

Kaspar Laval op CaDansa in 2017, foto Ronald Rietman
Kaspar Laval op CaDansa in 2017, foto Ronald Rietman

Wat ik wel weet is dat hij niet eenkennig is op folkgebied, hij speelt net zo gemakkelijk een lekker deuntje Iers mee als een vette Bretonse plinn en nog niet zo lang geleden zag ik hem in een livestream als begeleider van Sophie Janna, die zowel Schotse traditionals als eigen werk op het repertoire heeft. Naast bouzouki speelt hij elektrische gitaar en af en toe gaita (een Galicische doedelzak).

Een tijdje terug kreeg ik bericht van Kaspar, of ik interesse had in het solo album dat hij had gemaakt. Natuurlijk heb ik dat en ik vraag me af of het een instrumentaal werkstuk zal zijn, allemaal eigen composities of toch Iers traditioneel en gezongen? Als ik ga luisteren hoor ik al snel dat het in elk geval heel persoonlijk is geworden en dat wekt mijn nieuwsgierigheid. Daarover later meer, maar eerst vraag ik hem eens naar zijn muzikale achtergronden.

FF: Wanneer ben je begonnen met muziek maken en kun je daar iets over vertellen?

Kaspar: Na de obligate solfègelessen op blokfluit ben ik op 9-jarige leeftijd begonnen met het volgen van serieuze lessen op het instrument waarop ik al eerder op slag verliefd was geraakt: de klassieke gitaar. Vooral Harry Sacksioni werd een held en een grote bron van inspiratie. Zo hebben de gitaar en mijn perfectionistische zelf elkaar jarenlang gegeseld en bevochten, totdat het instrument zich uiteindelijk liet temmen voor eigen aanvankelijk door Sacksioni geïnspireerde composities. Ondertussen werd ik naast de klanken van Harry Sacksioni als kind muzikaal ondergedompeld in de new wave en (symfonische) rock van de jaren tachtig.

FF: Heb je ooit in een band gespeeld en zo ja welke?

Kaspar: Al jong speelde ik samen met een klasgenoot en mijn broer in een (symfonische) rockband met een focus op nummers van The Cult tot Rush maar ook eigen werk. Dat was een vrij serieuze zaak: steevast iedere zaterdag werd aldoor musicerend doorgebracht in de raamloze repetitieruimte van de vader van mijn schoolvriend. Eenmaal toegetreden tot de wereld van de folk speelde ik ook al snel samen met anderen: eerst met vriend Rein Sprong, die ook de master voor dit album verzorgde, in een formatie genaamd Dursey en daarna met partner in crime Stijn van Beek in Kill da goose, Stargazer, Lost Highway, Tremolo en Hot Griselda waarmee ik nog steeds speel (spoiler alert: nieuw materiaal is in aantocht!). Samen met Stijn heb ik ook ooit meegewerkt aan een Iers project met Carel Kraayenhof en zangeres Niamh Parsons waarmee ik zelfs in de grote zaal van het Concertgebouw heb mogen spelen. Tenslotte verzorg ik zo nu en dan partijen op studiowerk van andere artiesten zoals eerder voor Sophie Janna, de Duitse piper Johannes Schiefner, de Asturische zangeres Mapi Quintana, en de Portugese dames van Adufe & Alguidar.

FF: Welke instrumenten bespeel je?

Kaspar: Hoewel de klassieke gitaar jarenlang mijn voornaamste studieinstrument was, bespeelde ik in de rockformatie de bas - een Hollandse Egmond en later een fretloze Ibanez. Ondertussen verruilde ik de klassieke gitaar voor de elektrische variant om de vooropleiding van het conservatorium te gaan volgen. Dat bleek geen gedroomd huwelijk aangezien daar vooral jazz de klok sloeg - een muzikale taal die niet bij mij paste. Al snel bleek dat ik liever andere wegen wilde bewandelen: de oeroude snelwegen waar dreigende drones, gillende pipes, blaffende fluiten, subtiel stuwende bodhráns en bouzouki’s de ruimte vullen. Dat akoestische instrumenten zo konden rocken, in alle beheersing, was een openbaring. De vonk sloeg allereerst over toen ik in 1988 als dertienjarig jochie de losgeslagen Pogues aanschouwde op Pinkpop. Voor het podium verdween een al even onstuimige pogo dansende menigte in een heuse stofwolk waaruit op een gegeven moment fier een Ierse vlag wapperde. Een rebelse openbaring: “Wow, hier gebeurt iets heel wezenlijks!”

Gedurende de daaropvolgende jaren heb ik mij vooral op pathetische en dwangmatige wijze toegelegd op de ook zo rock potentiële tin en low whistles. Dat deed ik niet alleen solo op mijn studentenkamer maar ook in groepsverband om zo al vroeg menig folkpodium onveilig te maken. Dit alles was in een tijd waarin folk een kleine opleving kende, allerlei inspirerende folk acts als Iron horse Nederland aandeden maar de site van Eltjo Toorn nog een van de spaarzame fonkelende bronnen was op het nog zo jonge internet. Tegelijkertijd heb ik de snaren nooit verlaten. Integendeel. Alleen de gitaar is langzaamaan verruild voor een nog aangenamer familielid waarmee ik een nog betere match bleek te hebben - de bouzouki - een match die zelfs mijn whistles in de kast deden belanden. De bouzouki bleek al snel heel veelzijdig met zo vele aansprekende gedaantes, van lieflijk rinkelend tokkelinstrument tot dreigende bandmotor. Het is ook het instrument waar mijn liefde voor new wave en folk samen komen. Zo heb ik een eigen open en melodische stijl kunnen ontwikkelen, leunend op die van The Edge, Johnny Marr en Billy Duffy, de Macedonische tambura maar ook geïnspireerd door innovatieve bouzouki-spelers Elías García of Ígor Medio uit Asturies. De melodische muziek en sterk ritmische benadering uit deze regio die ik leerde kennen dankzij een kleine toer georganiseerd door een bevriende medemuzikant - Dudu Puente - was een volgende openbaring en heb ik sindsdien voorgoed in mijn hart gesloten. Geboren uit liefde voor deze regio speel ik tenslotte af en toe ook een beetje gaita, als de omgeving het toelaat.

FF: Welk instrument gebruik je bij het schrijven van je eigen muziek?

Kaspar: Bij het componeren van nieuwe muziek gebruik ik graag een goedkope schoolgitaar die niet verstopt zit in dure sarcofagen maar zo voor het grijpen ligt. Natuurlijk gebruik ik ook de bouzouki, maar dan het liefst aangesloten en in combinatie met effecten - delay, reverb enz. die een essentieel onderdeel vormen van mijn sound. Voor dit album heb ik af en toe ook de piano van mijn moeder gebruikt, welke weer heel andere invalshoeken opleverde. In principe doet elk begeleidingsinstrument dienst, als er maar bij gezongen kan worden.
Voor instrumentale muziek haal ik vaak de whistles weer uit de kast.

FF: Wie is je grote muzikale held (meerdere antwoorden mogelijk)?

Kaspar: Harry Sacksioni, The Edge, Johnny Marr, Billy Duffy, Elías García, Michael Stipe, Tracey Chapman, Gerard van Maasakkers en Miley Cyrus.

FF: Wat betekent folkmuziek voor jou?

Kaspar: Van klassiek tot disco, van free jazz tot traditionele Ierse muziek, ik beschouw alle stromingen hooguit als verschillende uitingen binnen een en dezelfde verzameling genaamd muziek. Enige voorwaarde is dat muziek volledig eerlijk en oprecht, uit het hart afkomstig is. Traditionele muziek is voor mij dus geen losstaande entiteit, een museumstuk dat onaangeroerd moet blijven maar een richting die net als alle andere levende muziekrichtingen de blik op de toekomst gericht mag hebben, met de tijd mee mag gaan, openstaand voor ontwikkelingen van buitenaf. Dat houdt die richtingen levend, van generatie op generatie. Dat kan zulke geslaagde resultaten opleveren. Enige voorwaarde is dat beïnvloeding net als de muziek zelf ook eerlijk en oprecht is. “Play it like you really mean it!” zoals ooit een banjo plukkende campingengel tijdens het Willy Clancy-festival propageerde. In dit alles schuilt de kracht van muziek, Hopelijk is mijn album in dit licht ook een geslaagd voorbeeld.

kaspar laval - the lights that never go out
Kaspar Laval - the Lights That Never go Out - eigen beheer 

FF: Muziek ligt Kaspar Laval na aan het hart. Dat blijkt al gelijk bij eerste beluistering van het album The Lights That Never Go Out, dat op streamingdiensten te horen is, maar ook als fysiek exemplaar verkrijgbaar is via Kaspar zelf. Zijn bouzouki meandert en wervelt door de nummers heen met de gedrevenheid en passie die we inmiddels van hem kennen. Daarnaast speelt hij gitaarbouzouki, elektrische gitaar of bas. Op de plaat wordt gepast gebruik gemaakt van effecten, onder meer met een e-bow. Dan is er die stem, bruin van kleur, soms scherp, maar steeds in hetzelfde intense timbre dat bij vlagen aan Richard Thompson doet denken, al lijkt de intonatie ook iets Iers te herbergen. 

Maar wacht even, die titels, Peggy Gordon, 10,000 Miles, Bold Riley, sommige stukken zijn bekend in uitvoeringen van o.a. Fairport Convention, Kate Rusby, Eliza Carthy of Oysterband, maar zo klinken ze dus niet. Ik kijk even bij de credits en inderdaad, de teksten zijn traditioneel. De overkoepelende melodieën daarentegen zijn niet enkel andere arrangementen, of afgeleiden van een versie van die betreffende traditional, maar vooral instrumentaties van de hand van Laval. En die bevallen prima, al zijn ze niet per definitie folky van toon, ik hoor zelfs U2-achtige riffjes in o.a. Reynardine en Shallow Brown. En The Newry Boat Song rockt zonder meer de symfonische kant op met hypnotiserende bouzouki en een flinke portie scheurende elektriek van gastmuzikant Jeroen Geerinck (Hot Griselda, Geronimo, Snaarmaarwaar, Spilar...), ook verantwoordelijk voor opname en mix in zijn Studio Trad. 

Daar wil ik meer over weten, net als over de titel en het nummer dat me nog het meest aanspreekt, The Harp That Once, een gedicht uit 1807 van Thomas Moore waar Laval muziek bij bedacht met een fijne melancholieke drone eronder. Een kleine speurtocht op het web leert me dat het stuk eerder al op muziek is gezet en onder meer door de Ierse tenor John McCormack werd opgenomen in 1930, The Irish Tenors deden dat een paar jaar geleden met een heel orkest en uiteraard staan er harpversies op Youtube. In de tijd van Moore kreeg de geliefde Ierse cultuur heel wat klappen te verduren onder Engels bestuur, maar nu lijkt het nummer, zeker in combinatie met de indringende muziek eerder een verwijzing naar het persoonlijk leven van deze muzikant dan een oud gedicht op nieuwe muziek.  

The Lights That Never Go Out is wat mij betreft dan ook een plaat die vooral kenmerkend Kaspar Laval is. Gedreven, soms intens, dynamisch, muzikaal zonder meer boeiend. En hij heeft dan wel de teksten geleend van traditionals, maar daar lijkt een verband tussen te zitten, elk nummer lijkt wel iets te maken te hebben met liefde en/of verlies. Bovendien heeft hij ze muzikaal zo volledig naar zich toegetrokken, dat je het gevoel krijgt in zijn ziel te kunnen kijken. 

FF: Het album is afgelopen december verschenen, maar ik meen ergens gezien te hebben dat je het al een hele tijd eerder had opgenomen, hoe zit dat eigenlijk?

Kaspar: In mijn hang naar perfectie heb ik besloten om sommige opnames opnieuw, bijvoorbeeld met meer variatie, in te zingen of anders te laten mixen. De studio van Jeroen ligt helaas niet om de hoek en kent volle agenda’s. Dat geldt ook voor de studio aan het Zwols conservatorium waar vriend Rein zich over de master heeft gebogen. Tot slot was het een nogal hectische periode waarin ik een studie deed en ondertussen het huis van mijn onlangs overleden moeder moest worden verkocht. Perfectionisme, meerdere mensen die betrokken waren, logistieke uitdagingen met studio’s die niet om de hoek liggen en vaak volgeboekt zijn en andere besognes die om voorrang vroegen, zorgden er dus voor dat er wat meer tijd overheen ging dan gepland stond. Maar ondertussen kwam pakjesavond steeds dichterbij en daalde het besef in dat een album een momentopname is, zij het hier ietwat uitgesmeerd. Hoe dan ook, op 5 december 2023 zag het album dan eindelijk het levenslicht. Een cadeautje waarover ik nog steeds tevreden ben.

FF: De link tussen de titel en de vuurtoren op de hoes is duidelijk maar waarom heb je voor The lights that never go out als albumtitel gekozen?

Kaspar: The lights that never go out is allereerst een directe, knipogende verwijzing naar het prachtige lied There is a light that never goes out van de door mij zo geliefde The Smiths - naar mijn mening een van de beste popbands die ooit heeft bestaan. Verder is het een hommage aan de vuurtorens van deze wereld. Opdat deze architectonische pareltjes en bakens van veilig- en geborgenheid nooit zullen verdwijnen. Verder is het een symbolische verwijzing naar de 8 songs op dit album die als lichtpuntjes hun licht laten schijnen op een landschap dat altijd beschenen verdient te worden: muziek in het algemeen en bouzouki shoegaze maar ook traditionele muziek, uit Ierland, Schotland enz. in het bijzonder. Beide heb ik hier willen combineren, laten samenvloeien: traditionele teksten met eigen originele muziek. Die combinatie is voor mij ideaal: ik ben geen tekstschrijver, want veel meer visueel en auditief ingesteld. Als kind van de popmuziek van de jaren tachtig mis ik daarnaast in traditionele muziek vaak een structuur met een zo heerlijk uithaalrefrein en eenvoudigere zanglijnen. Ikzelf ben ook zeker geen volleerd, geschoold traditioneel zanger. Dat is een hoogstaande discipline die mij niet is gegeven. Wel heb ik altijd heel graag gezongen, om emoties de vrije loop te kunnen laten, te kunnen ventileren, geïnspireerd door zangers als Morrissey van de eerder genoemde The Smiths, Gordon Downie van The Tragically Hip en Michael Stipe van R.E.M. Het werd tijd om mijn hart uit te storten en deze zielenroerselen vast te leggen, beschenen in een folklicht. In de zoektocht naar liederen die bij mijn stem passen kwam ik al vaker uit bij sea shanties. Deze hebben vaak relatief minder tekst en bestrijken gelijk popmuziek een minder grote range. Op dit album is dan ook een aantal van dergelijke shanties terug te vinden, zij het sterk omgevormd tot vrijwel nieuwe nummers. Over nieuwe nummers gesproken, ik heb altijd al zoveel ideeën gecomponeerd en vastgelegd op zovele cassettebandjes. De plank met verzamelde riffs en refreinen werd zo groter en groter en een aantal vroeg om te worden vastgelegd. Gevoed door de vurige wens om mijn emotie de vrije loop te laten wilde ik maar wat graag het beste van het beste uit deze collectie vastleggen - een voetafdruk, hoe klein ook, maken en nalaten: een persoonlijk levenswerkje.

FF: Jeroen Geerinck is de enige gast die meespeelt (op o.a. de Newry boat song), voor de rest speel je alle instrumenten zelf, is dat een bewuste keuze en kun je daar wat over zeggen?

Kaspar: Jeroen speelt op meerdere tracks bodhrán en synth bass. Alleen bij de Newry boat song speelt hij elektrische gitaar en mocht hij helemaal los gaan. Voor akoestische gitaar was even geen plek op dit album. Het idee was om alle muzikale ruimte in dienst te stellen van de bouzouki, als een volwaardige tweede stem naast de zang. Af en toe mocht de elektrische gitaar die stem ondersteunen of extra kleur geven. Ik heb zoveel mogelijk andere instrumenten zelf ingespeeld omdat ik precies wist wat ik wilde en het echt mijn album moest worden. De meeste rollen en kaders, ook van zijn partijen, lagen al enigszins van tevoren vast. Dat neemt niet weg dat er daarbinnen natuurlijk genoeg ruimte was voor zijn muzikaliteit waarmee hij een en ander geweldig heeft ingevuld en het geheel naar mijn idee alleen maar beter heeft gemaakt.

FF: Jouw uitvoering van The harp that once (van Thomas Moore) spreekt me in het bijzonder aan, waarom heb je juist dat gedicht gekozen en bij de traditionals op de plaat gezet?

Kaspar: Met uitzondering van het gedicht van Thomas Moore zijn de teksten inderdaad traditioneel. De muziek daarentegen is zoals eerder aangestipt heel eigen: in een aantal gevallen sterk aangepaste, persoonlijke bewerkingen van traditionals, maar veelal volledig originele composities, van mijn hand. Zo ook de muziek bij Moore’s The harp that once. Waarom Moore? Van huis uit ben ik historicus. Tijdens mijn studie raakte ik bevlogen door de geschiedenis van het groene eiland. Zo kwam ik in aanraking met Thomas Moore waarover ik mijn eindscriptie heb geschreven. Moore is vaak weggezet als een minor poet in de schaduw van zijn vriend Lord Byron. Aan de andere kant stond hij aan de basis van een literaire traditie die een duidelijk bevlogen Ierse sfeer ademt. In een tijd waarin Ierland politiek de mond was gesnoerd stond Moore, zij het enigszins verhuld achter en omringd door een verzameling aan louter sentimentele werken, in Engelse salons - het hol van de leeuw - liederen te declameren over heldhaftige rebellenvriend Robert Emmet of het glorierijke verleden van zijn geboorteland. Zo ook in The harp that once waarin de eens zo roemrijke maar nu tot zwijgen gebrachte harp (lees: Ierland) wacht op verlossing. Tijd voor herwaardering van Moore dus. De keuze voor zijn gedicht dat ook vanuit een praktisch, metrisch licht perfect paste bij de melodie die ik had bedacht, is aldus ook weer heel eigen, heel persoonlijk.

FF: Ondanks de keus voor traditionals en een gedicht van Thomas Moore is dit (mede dankzij jouw uitvoeringen ervan, maar ook door juist die nummers) toch een heel persoonlijk album geworden over liefde en verlies, ter herinnering aan Sara van der Kooi. Wil je daar iets over vertellen?

Kaspar: Zeker. Het album is opgenomen en uitgewerkt in een donkere periode waarin ik zoals hiervoor vermeld net mijn moeder en niet veel later mijn geweldige Amsterdamse baken van rust Sara had verloren. Daarnaast heb ik weinig met vrolijke muziek. Het nummer Happy van Pharrell Williams is naar mijn smaak een van de ergste draken die ik ooit heb gehoord. Het zegt me niets, hoezeer ik ook van vrolijkheid houd. In die zin is het ook niet vreemd dat het album inderdaad bol staat van onbereikbare liefde en verlies, dat op dat moment wel heel dichtbij kwam. Het is opgedragen aan Sara, omdat zij degene was die mij altijd heeft aangemoedigd om mij te blijven richten op muziek als ik weer eens welhaast bevangen was van geweeklaag over de zoveelste hindernis die de liefde kan opwerpen. Hoewel zij door haar ernstige ziekte meer dan genoeg aan haar eigen hoofd en lichaam had, wist zij altijd ruimte vrij te maken om mij te zien, en te zien wat mij levend houdt: muziek! Opdat ook haar licht en het licht dat schijnt op haar nooit zullen uitgaan.

Links:
Spotify 
Youtube 
Apple Music