Geslaagde
mega-fusie
Bij de doorgewinterde Zweedse multi-instrumentalist Ale Möller denk ik onmiddellijk aan groepen als Nordan, Filarfolket en vooral Frifot, goed voor inventieve prachtige bewerkingen van Zweedse folkmuziek, met uitstapjes naar andere genres zoals jazz.
In zijn continue ontdekkingsreis naar de schoonheid van traditionele muziek heeft Möller inmiddels flinke stappen verder gezet. Waar hij zich in de zeventiger jaren de Zweedse folkmuziek aanleerde op een Griekse bouzouki, brengt hij nu met zijn nieuwe Ale Möller Band het album Bodjal uit dat voor een belangrijk deel put uit de Griekse traditie. Maar dat niet alleen. Je hoort ook overduidelijk echo's uit het verre Oosten, India, Senegal en Latijns-Amerika. Toch ontbreekt de Scandinavische melancholie niet.
De samenstelling van Möllers band - die zes verschillende culturen vertegenwoordigt - maakt een dergelijk ongekende mega-fusie mogelijk. Naast Ale Möller (tal van snaarinstrumenten, fluit, accordeon en zang) bestaat zijn band uit: Maria Stellas (Griekse zang, percussie), Mamadou Sene (West-Afrikaanse zang), Magnus Stinnerbom van Harv en Hedningarna (violen, mandoline), Sebastian Dube uit Québecq (bas, zang) en Rafael Sida Hulzar uit Mexico (percussie). En dan zijn er nog gastrollen voor Shipra Nandy (Indiase zang), de uit Oost Turkestan gevluchte Kurash Sultan (Uyghurs-zang en luit), Mats Öberg (toetsen) en Jonas Knutsson (bariton sax).
Bij zo'n breed uitwaaierend project is het gevaar groot dat van de muziek van al die bijzondere culturen niet veel overblijft. Toch is Möller erin geslaagd zijn goede smaak te behouden. Nergens verwordt het tot kitsch. Okay, de puriteinen zullen bij voorbaat steigeren bij deze super-fusie. Maar het aardige is dat er een nieuwe sound ontstaat, waar ik onmogelijk een label aan kan hangen. Misschien is het misplaatste en téveel gebruikte etiket Wereldmuziek, hierop juist wél van toepassing.
Möllers liefde voor de Griekse muziek is bekend. Op zijn twintigste leerde hij van een in Malmö wonende Griekse muzikant de bouzouki te spelen. Hij woonde lange tijd in Griekenland. Maakte er deel uit van een orkest dat onder andere met Mikis Theodorakis werkte. In Maria Stellas vond hij een vocaliste die de verschillende Griekse zangstijlen beheerst.
Möller kneed op een of andere manier de sferen van die Griekse muziek en die van de Zweedse tot één geheel. In het nummer Tango Greco/Vrisi combineert hij deze twee componenten zelfs met een tango. De tango - met piano en bandoneon - vloeit moeiteloos over in een Grieks liefdeslied dat uitmondt in een verstilde Zweedse traditionele fiddletune. En dan is er in Dao Bidaai/Livadhia de wonderlijke combinatie van een oosterse Yunchen Lhamo-achtige song met een Grieks traditioneel lied uit de bergen. Naar het eind toe neemt de Scandinavische sfeer de overhand, maar dan klinkt daar plots toch weer een vrijheidslied uit Bangladesh tussendoor. Kom er maar eens op.
Over dit album zal de nodige discussie ontstaan. Als je van Griekse muziek houdt, kun je dan ook tegelijkertijd de oosterse of Afrikaanse zang waarderen? Als je valt voor Scandinavische muziek, wil je dan van het ene op het andere moment geconfronteerd worden met een tango? Ale Möller is in dertig jaar zodanig meegegroeid in de muziek, dat het voor hem logisch in elkaar past. Voor veel luisteraars zal dat echter wel een probleem zijn. Ik kan van dit album genieten. Zeker na enkele draaibeurten ontdek je een aangename cohesie. Bovendien valt er enorm veel aan te beluisteren. Kortom een groeidiamant.
Henk - Waardering 8,5