Gisteravond presenteerde Ad van Meurs voor de tweede keer dit seizoen een optreden in Meneer Frits, het grand café bij het Muziekcentrum in Eindhoven. Big Low gaf een prima concert voor een goed gevulde zaal.
Het was jammer dat het personeel telkens voor het podium langs moest. Dat leidt erg af, dus mijn tip voor de volgende keer is om de stoelen zo te plaatsen dat de mensen achterlangs kunnen. Het had gelukkig weinig invloed op het concert. Het publiek reageerde goed op de groep en dat gaf Big Low de inspiratie om lekker te spelen. Vergat Dan Tuffy bij de eerste twee nummers nog zijn gitaarversterker aan te zetten, daarna kwam het trio goed op dreef. Ze deden stukken van hun twee cd's, Ghost Hunt Migration en het meest recente No Tears In Paradise, maar die is al ruim een jaar oud, dus is de groep ook bezig met nieuw materiaal. Titels hebben de liedjes nog niet, en de partijen zijn nog niet helemaal uitgewerkt, maar wat is er beter dan die nummers spelen, dan komt de uiteindelijke vorm vanzelf goed. Dat betekent ook dat ze net iets anders klinken dan bijvoorbeeld twee weken geleden, toen ze in het Folkcafé van Paradox in Tilburg speelden.
Veel nummers spelen zich af in Australië, waar Dan Tuffy geboren en getogen is. Hij vertelt over de rivier MacLeay waar hij met vrienden naartoe ging. Die komt dan ook terug in Old MacLeay en speelt een rol in The Ballad Of Edward Fitzgerald, over de postjongen die daar in 1900 verdronk. Daarin zit voor mij de grote kracht van Big Low, in combinatie met de donkere sfeer die door de instrumenten opgeroepen wordt. Er worden geschiedenissen verteld, de ene keer historisch, de andere keer wat minder toegankelijk. Zoals If God Be God, dat ingetogen gespeeld wordt. Tuffy weet zelf eigenlijk ook niet te verwoorden waar het over gaat. Het is een prachtig nummer, waarin gevraagd wordt de wereld wat ruimte te geven, maar echt concreet wordt het inderdaad nergens. In Black Snake Story (de tekst, met een verwijzing naar Jimmy, een oude jeugdvriend, is net iets anders dan de cd-versie) gaat het over een gesprek dat hij met een slang voert, ook al geen alledaags onderwerp.
In de tweede set is er even ruimte voor de andere band waar de heren deel van uitmaken. Bij Parne Gadje is Marc Constandse de frontman. Hij zingt (in de taal van de Roma) Sajbia, dat betekent beschermengel, met begeleiding van bandoneon, die hier iets melodieuzer klinkt dan bij de Big Lowstukken, Dan Tuffy speelt akoestische gitaar. Het lied maakt duidelijk indruk op de aanwezigen. Ook voor het Amerikaans erfgoed draait Constandse zijn hand niet om. Vol overtuiging knauwt hij See That My Grave Is Kept Clean, een oude blues van Blind Lemon Jefferson, waarschijnlijk bekender in de versie van Bob Dylan. Die wordt vervolgens door Tuffy gecovered, met You Ain't Goin' Nowhere.
Een optreden van Big Low is altijd een mooi schouwspel. Marc Constandse, die wisselt tussen bandoneon en percussie (grote handtrom, verschillende bekkens, cajón), en multi-instrumentalist Michiel Hollanders (velofoon, zelfgebouwde banjobas, steelgitaar, zingende zaag) kijken voortdurend naar frontman Dan Tuffy (zang, akoestische en elektrische gitaar).
Er ligt een setlist klaar, maar dat is slechts een geheugensteuntje, Tuffy bedenkt ter plekke wat hij gaat doen. Zo horen we Old MacLeay, waar we even dachten dat het Dead Grass zou worden, dat dan in de toegift alsnog gespeeld wordt. Big Low trok de registers open, van ingetogen, met subtiele noten tot heftig werk met elektrische gitaar en een vol geluid. Het bleef boeiend van begin tot eind. Waar een luisterend publiek al niet toe kan leiden...