Ik had natuurlijk kunnen wachten tot ik een necrologie zou moeten schrijven. Maar misschien wordt Pete Seeger wel 100 en ik maar 70. Een bezoek van Seeger aan Nederland zit er niet meer in, hoewel hij onlangs nog een zevendaagse tour door Canada deed. En de documentaire The Power of Song, zijn muzikale biografie, is in ons land nog altijd niet verkrijgbaar. Dan is het verschijnen van een nieuwe CD van de inmiddels 89 jarige peetvader van de Amerikaanse folk toch een goede aanleiding om eens achter de muziek van Pete Seeger aan te gaan. Nu is dat voor mij niet zo heel moeilijk, want ik doe dat al meer dan 40 jaar, sinds ik op de vanuit de Noordzee opererende piratenzender Radio Caroline het liedje Little Boxes voor het eerst hoorde. Vanaf mijn prille jeugd hield ik al van liedjes met enige inhoud. Vandaar dat Little Boxes, dat mij een Amerikaans cabaretliedje leek, mijn aandacht trok. Van de zanger had ik nooit gehoord, maar ik kwam er al snel achter dat de zus van een vriend van mij een hele LP van die Pete Seeger bezat en bij het beluisteren van die plaat, We shall overcome, ging een wereld voor mij open.
De hele plaat, een opname van een concert in 1963, drukte de hoop uit zoals die vertegenwoordigd werd door de ook hier immens populaire president John F. Kennedy en had als hoofdthema de rassenproblemen in de USA. Ook Martin Luther King sprak in ons land meer tot de verbeelding dan de kleingeestige binnenlandse politiek.
De muziek van Seeger bleek folk genoemd te worden, een genre dat in Nederland ook wel bekend was vanwege hits van ondermeer het Kingston Trio. Vanaf 1965 kreeg Cobi Schreijer vanuit haar Internationale Troubadourclub de Waagtaveerne in Haarlem een eigen radioprogramma. Ik spitste mijn oren en schreef Cobi een brief om meer over Pete Seeger te weten te komen. Zij stuurde mij een gestencild blaadje, gewijd aan de zanger en volgeschreven door ene Thon Fikkerman, die in Amsterdam Folkclub '65 bleek te runnen met maandelijkse huiskamersessies. Bijna nog belangrijker dan die sessies zelf was Fikkerman's enorme platen- en boekenverzameling. Altijd had hij het allernieuwste LP's uit met name Engeland en de USA op zijn draaitafel liggen. Een schat voor de in zijn huis verzamelde muzikanten, die dit materiaal driftig gingen naspelen. Ik ontdekte dat Seeger al bijna 30 jaar actief was en talloze platen had gemaakt. Het Engelse Xtra (Transatlantic) bracht oude opnamen op nieuwe LP's uit en mondjesmaat waren ook andere Amerikaanse folkplaten verkrijgbaar, zoals van The Weavers en van Jack Elliott & Derroll Adams. In Delft, waar ik toen woonde, vormde zich een clubje muzikanten dat zich ging toeleggen op deze Amerikaanse folk. We noemden ons de ene keer The Wayfaring Strangers, dan weer The Lonesome Travellers. In deze groep bevond zich ook Ad Blaak, met wie ik enige jaren later Volksmuziekgroep Hutspot zou oprichten, waarna ik mij volledig zou gaan bezighouden met Nederlandstalige muziek. Maar Pete Seeger is altijd mijn mentor en inspirator gebleven, tot op de dag van vandaag.
De oudste opnamen van Pete Seeger dateren van juni 1941. Hij speelde toen in de door hem, samen met Lee Hays opgerichte Almanac Singers, die actief waren voor onder meer de vakbonden en de anti-fascistische beweging. De groep zong in de stations van de ondergrondse en verder op elke politieke meeting waar ze welkom waren. In 1939, toen hij werkte voor het folksong archief van vader en zoon Lomax in de Library of Congress, had Pete Woody Guthrie en Huddie Ledbetter leren kennen. Onder invloed van Woody werd zijn engagement aangewakkerd, van Ledbetter oftewel Leadbelly leerde hij de geheimen van de 12 snarige gitaar. Al eerder was hij gevallen voor de 5 snarige long neck banjo, een typisch plattelandsinstrument dat in zijn woonplaats New York volkomen onbekend was. En zo kwamen de lijntjes bij elkaar. Guthrie voegde zich bij de Almanac Singers, de groep specialiseerde zich in liederen met betrekking tot World War II tot ze in 1943 uiteen viel omdat zowel Seeger als Guthrie in dienst moesten.
Na de tweede wereldoorlog bedacht Pete dat het tijd werd om de zaken wat serieuzer aan te paken. Dat leidde in 1948 tot de oprichting van The Weavers, met Fred Hellerman, de jonge zangeres Ronnie Gilbert en wederom Lee Hays. Was The Almanac Singers volgens Guthrie "the only group that rehearses on stage", The Weavers maakten gedegen werk van hun arrangementen. Aanvankelijk werd nog veel opgetreden voor onder meer vakbonden en de communistische partij, waarvan Seeger inmiddels lid was. In die tijd schreef hij samen met Hays het later beroemd geworden lied If I had a hammer. Niet veel later bevond de groep zich in het nachtclub circuit, waar orkestleider Gordon Jenkins hen opmerkte door hun uitvoering van Leadbelly's Goodnight Irene. Met de door hem bewerkte versie zouden The Weavers begin 1950 de hitparade binnenkomen; van de plaat - aanvankelijk werd hiervan voornamelijk de "andere kant", het nummer Tzena Tzena op de radio gedraaid - werden binnen korte tijd een miljoen exemplaren verkocht, waarmee Seeger's naam voorgoed was gevestigd. Een langdurig commercieel succes was The Weavers niet gegund, hetgeen de groepsleden achteraf echter nooit hebben betreurd. In de tijd van de heksenjacht van senator McCarthy werden de linkse sympathieën van de groepsleden al gauw onderkend en Seeger moest verschijnen voor de "Commissie voor On-Amerikaanse Activiteiten". Uiteindelijk werd hij vrijgesproken maar het gevolg was dat hij jarenlang geboycot werd door de televisie en dat er tot ver in de jaren '60 bij zijn concerten gedemonstreerd werd door de Ku Klux Klan..
The Weavers werden in 1953 ontbonden maar kwamen op kerstavond 1955 opnieuw bijeen voor een magistraal reünieconcert dat op de plaat is vastgelegd.
In de jaren '50 ging Pete in zee met Folkways Records, een samenwerking die decennia lang zou duren en tientallen LP's opleverden, waaronder de aanvankelijk niet als zodanig erkende meesterwerken Darling Corey en The Goofing Off Suite, welke laatste een experimentele fusie is van de traditionele Appelachian banjostijl met klassieke muziek van onder meer Bach en Beethoven. Optreden deed Seeger hoofdzakelijk voor scholieren en studenten, iets dat hij, naast zijn grote concerten, zijn hele leven lang is blijven doen.
In mijn platenkast bevinden zich zo'n 20 LP's en 12 CD's met materiaal van Pete Seeger. De verzameling begint met heruitgaven van The Almanac Singers en The Weavers, maar daartussen ook de originele plaat met het kerstconcert van 1955. Eén van de eerste platen die ik kocht heet Songs of the USA op het obscure VOX-label, en dat is zo'n typisch college-concert. Prachtige traditionele banjostijl in nummers als East Virginia en Pretty Polly, een paar traditionele meezingers, liedjes in andere talen en één eigen nummer: The Bells of Rhymney.
In de jaren '50 was Pete onder meer mede-oprichter van het nog altijd bestaande tijdschrift Sing Out en van het roemruchte Newport Folkfestival. Tegen het eind van dat decennium was er in de USA sprake van een ware folkrevival, mede op gang gebracht door een hit als Tom Dooley van het Kingston Trio. Seeger hoopte hiervan dankbaar gebruik te maken met het contract dat hij kreeg bij Columbia. Toen na 10 jaar het commerciële hoogtepunt voorbij was werd echter de alom geroemde zanger door de platenmaatschappij aan de dijk gezet. Niettemin hebben de jaren '60 mijns inziens het mooiste materiaal van Pete Seeger opgeleverd.
Op vrijwel alle verschenen platen, waarvan een aantal de afgelopen jaren een aantal op CD is heruitgegeven, is een mengeling van traditioneel een zogenaamd "topical" ofwel geëngageerd, actueel repertoire te horen. In dat laatste genre schreef Pete zelf een groot aantal nummers, maar bracht hij ook voor het eerst songwriters als Phil Ochs, Tom Paxton, Malvina Reynolds én Bob Dylan onder de aandacht.
Binnen het hiervoor al genoemde Delftse vriendenclubje kochten wij om beurten een LP. Vandaar dat ik de, nooit heruitgebrachte, plaat The Bitter and the Sweet, in 1962 opgenomen in de Greenwich Village Club The Bitter End, zelf niet heb. Hierop is voor het eerst We shall overcome te horen", evenals Where have all the flowers gone, Turn, turn, turn en de gitaar-instrumental Living in the country, die ik na al die jaren nog steeds niet zo kan spelen.
Over de LP (later is het volledige Carnegie Hall concert op CD verschenen) We shall overcome had ik het al. Voor mij was dit tevens de eerste kennismaking met Bob Dylan, van wie twee liederen op deze plaat staan: Who killed Davey Moore? en A hard rain's a gonna fall dat ik in 1966 zelf tijdens een vastendienst in de kerk ten gehore bracht, in feite één van mijn eerste openbare optredens.
Seeger was begin jaren '60 een belangrijke rol gaan spelen in de Civil Rights Movement en samen met andere zangers uit de sterk gepolitiseerde folkbeweging ondersteunde hij de acties van Martin Luther King. De LP is hier een weerslag van met onder meer een lied over de bus boycot en de omgevormde spiritual Oh Freedom.
Na het concert in Carnegie Hall ging Pete met zijn gezin op eigen initiatief op wereldreis /-tournee door Azië, Afrika en Europa, waarbij hij ook ons land aandeed en optrad in Cobi Schreijer's Waagtaveerne én voor de TV, een uitzending die ik jammerlijk gemist heb, maar waarvan ik later nog wel enkele beelden heb teruggezien.
In 1965 verscheen de plaat I can see a new day, met daarop het lied waarvan ik lange tijd heb aangenomen dat het zijn lijflied moest zijn. Waarschijnlijk terecht, want de in 1981 verschenen biografie draagt dezelfde titel.
When tyrants tremble, sick with fear
and hear their death knells ringing
When friends rejoice, both far and near
how can I keep from singing?
In prison cell and dungeon vile
our thoughts to them are winging
When friends, by shame, are underfiled
How can I keep from singing?
Op dezelfde LP staat I come and stand at every door, de vertaling van een gedicht dat de Turkse dichter Nazim Hikmet schreef naar aanleiding van de bommen op Hirosjima. Met Werktuig zouden wij rond 1980 de Nederlandse versie hiervan zingen en op de plaat zetten. I can see a new day ontbreekt in mijn platenkast; de LP is, zoals de meeste Columbia producties, nooit heruitgegeven. Dat is ook het geval met God bless the grass, een mijlpaal in het oeuvre van Seeger. Deze plaat bevat allemaal liederen over natuur en mileu. En dat in 1966! Uiteindelijk kocht Folkways de rechten, zodat de LP in 1982 alsnog opnieuw uitkwam.
In de loop der jaren had Pete Seeger leren zeilen en hij ontdekte hoe verschrikkelijk vervuild de Hudson River, waarlangs hij woont, in feite was. Zijn liefde voor oude zeilschepen en zijn betrokkenheid bij het milieu leidde na langdurige studie en fondsenwerving tot de bouw van een replica van een Hudson River Sloop en de oprichting van een gelijknamige organisatie, de Clearwater. Sinds het einde van de jaren '60 heeft Seeger hierin heel zijn ziel en zaligheid gelegd. De organisatie, in zekere zin vergelijkbaar met Greenpeace, houdt zich bezig met educatie, onderzoek en rechtszaken, het schrijven van liederen en het voeren van acties, het organiseren van feesten en bijeenkomsten waarbij muziek en lekker eten de boventoon voeren.
Clearwater is inmiddels uitgegroeid tot een grote stichting en heeft veel succes geoogst: de Hudson Rivier is aanmerkelijk schoner dan 40 jaar geleden. En Pete vaart intussen op zijn eigen schip, de Woody Guthrie.
Dangerous Songs uit 1966 en Waist deep in the big muddy uit 1967 zijn wel op CD heruitgebracht. Op beide platen, evenals op de daarop volgende Pete Seeger Now en Young vs Old speelt de Vietnamoorlog een belangrijke rol. There's one thing I must confess: I'm not really a pacifist. If an army invaded this land of mine you'd find me out on the firing line zingt Seeger en bijna 40 jaar later zal Bruce Springsteen het hem nazingen aangaande de oorlog in Iraq.
Nadat het contract met Columbia was beëindigd zijn platen van Pete Seeger verschenen op diverse labels, waaronder ook altijd nog Folkways. Het bijzondere van Folkways is, dat ooit uitgebrachte platen altijd verkrijgbaar zijn gebleven, ook al moesten ze in zeer kleine oplagen worden geperst. Ook na de dood van oprichter Moe Asch bleef dit het geval en werd een groot deel van de verzameling op CD uitgebracht, soms in samenwerking met Columbia (sic!) of met het Smithsonian Instituut.
In de zeventiger jaren was Pete jaarlijks op tournee met Arlo Guthrie, aanvankelijk solo, later ook met Arlo's band. Op de dubbel-LP Precious Friend uit 1981 is hij feitelijk voor het eerst met een compleet versterkte band te horen. Seeger, die volgens de overlevering bij Bob Dylan's eerste versterkte optreden de kabels wilde doorhakken, was uiteindelijk over het werken met een band behoorlijk enthousiast; zowel inhoudelijk als muzikaal kwam hij bij deze concerten goed tot zijn recht.
In 1980 verscheen een bijzondere Folkways dubbel-LP, die later ook op CD is heruitgegeven: Sing Along, demonstration concert. Pete was 60 en had toen al het idee dat een karakteristiek concert van hem zou moeten worden vastgelegd, vóórdat zijn stem en geheugen hem in de steek zouden laten! Het is een juweel van een plaat, waarop alle facetten van zijn muzikaliteit en opvattingen goed tot uitdrukking komen. En ook de manier waarop hij een concert samenstelt en opbouwt -daar heb ik altijd veel van opgestoken - hetgeen hij in het bijbehorende boekje uitvoerig verantwoordt. Banjo traditionals als John Henry en Little Birdie om van te smullen, mooi werk op zijn prachtige twaalfsnarige gitaar, politieke en feministische songs en vooral héél veel samenzang. Vanaf de jaren '70 lijkt het Pete's belangrijkste doel om mensen zélf te laten zingen en hij ontwikkelt zich tot een zeer bedreven en gedreven songleader.
Wordt vervolgd in deel 2.