Peter Mestach in De Standaard:
...Hoewel Dylan de laatste vijf jaar geen nieuwe plaat heeft uitgebracht, stond hij haast voortdurend in de spotlights. (...) Dylan was opnieuw hot, maar dan vooral vanwege zijn opgefrist cv uit het verre verleden. Live ging het de krasse knar niet altijd voor de wind. De vraag rees dus of de 65-jarige troubadour nog voldoende inspiratie had om een nieuw studio-album tot een goed einde te brengen. Op Modern times, zijn vierenveertigste album, zingt Dylan als herboren.

In 1997 bewees hij met Time out of mind dat het thema 'ouder worden' hem op het lijf geschreven was. Die dikwijls pijnlijk ontroerende teksten maakten vier jaar later op Love and theft plaats voor een zelden gehoorde levensvreugde. Op die plaat was het nog zoeken naar een juiste frasering en muzikale omkadering, maar Modern times is een schot in de roos. Al vanaf de eerste regels van opener Thunder on the mountain kraait hij met de energie van een verliefde puber....  
...Waar hij op zijn vorige plaat nog te veel zocht naar metaforen uit de sixties, pakt Dylan het op Modern times anders aan. Meer met minder. Op Spirit on the water keert hij terug naar de popmuziek waarmee hij opgroeide: vooroorlogse jazz, met niet mis te verstane verwijzingen naar de gore cabaret-sfeer van de Depressiejaren. In tegenstelling tot flauwere vingeroefeningen als Bye and bye en Moonlight op Love and theft klinken Dylan en zijn tourband als een hecht combo met één missie: de ultieme verleidingstruc in een volle hoerentent (Let me see what you got, we can have a whoppin' good time!). Die dubbelzinnigheid en zwarte humor maken van Modern times een van de grappigste albums die hij ooit schreef...
...Muzikaal gezien heeft Dylan uiteraard het roer niet compleet omgegooid. Sinds Time out of mind grijpt hij steeds nadrukkelijker terug naar de rootsmuziek waarmee hij opgroeide: de countryblues van Hank Williams, de sound van de Sunstudio's uit de fifties en rurale Chicago-blues. (...) Opvallend is dat Dylan voor zijn laatste twee platen alleen een beroep doet op zijn eigen band en bovendien de productie voor eigen rekening neemt, onder het pseudoniem Jack Frost. Daardoor klinkt vooral Modern times als een live in de studio opgenomen verzameling 'road songs'. Alle credits gaan daarbij naar de ritmetandem van drummer George Recelli en bassist Tony Garnier (al sinds 1989 in vaste loondienst bij Dylan). Maar ook de twee gitaristen, Stu Kimball en Denny Freeman, zorgen samen met de multi-instrumentalist Donnie Herron voor de muzikale rijkdom van drie onvervalste meesterwerken. Een daarvan, Workingman's Blues #2, behoort tot het allerbeste wat Dylan in vijfenveertig jaar geschreven heeft. Verwijzend naar een soortgelijk nummer van zijn Amerikaanse supportact Merle Haggard, grijpt Dylan schijnbaar moeiteloos terug naar zijn Blonde on blonde-schrijfstijl. In deze epische, op een wals slepende klassieker observeert hij de rol van de kostwinner in een economische recessie en verhaalt hij tussendoor de zwalpende liefdesperikelen vanuit de derde persoon. Zulke messcherpe frasering en de duizelende muzikale omkadering zijn zelden gehoord sinds zijn sixties-hoogdagen. Ook het afsluitende Ain't talkin' grijpt terug naar die glorieuze midsixties via een snapshot naar het rappende Subterranean homesick blues . Bijna negen minuten lang kruipt Dylan in de huid van een sociale criticus en filosoof zonder moraalprekerig te worden. De woorden zijn harmonieus gewikt en gewogen, de toonaard is bezwerend. In tegenstelling tot de Rolling Stones op Sweet neo con noemt hij de boosdoeners van de ondergang in de States niet bij naam, maar de nuance is des te groter...
...Met Modern times heeft Dylan geen nieuwe geschiedenis geschreven, wel zijn eigen visie op liefde, lust, relaties en het sociaal patronaat een nieuwe, briljante wending gegeven. Even indrukwekkend als ruim veertig jaar terug, zij het vrolijker, scherper en wijzer...