Varia
Geschiedenis volksmuziek (3)
Stad en platteland
In Europa is op het platteland de traditionele volksmuziek eeuwenlang goed bewaard en overgeleverd geweest (via mondelinge overlevering), terwijl nieuwe composities vaak in een stedelijke omgeving ontstonden.
De kerk was één van de weinige plekken waar muziek werd opgeschreven en men heeft daardoor zeer oude melodieën teruggevonden die misschien wel dateren van het begin van onze jaartelling. De door de kerk betaalde componisten rond het jaar 1500 (Monteverdi, Heinric Isaac, Josquin des Prés, Palestrina) bedienden zich vaak van bestaande volksliedjes, die zij bewerkten tot meerstemmige (polyfone) kerkmuziek. Ook Luther, die veel nieuwe kerkliederen in de volkstaal schreef, maakte veel gebruik van bestaande volksliedjes. Dankzij die kerkelijke activiteiten hebben wij nog veel middeleeuwse volksmuziek kunnen reconstrueren. Dat geldt niet alleen voor Rome, Aken of Parijs, maar ook voor Byzantium, de hoofdstad van het Oost-Romeinse Rijk (ook wel Byzantijnse Rijk genaamd).
Het Byzantijnse Rijk was rond 700 tot volle bloei gekomen. Dankzij de Byzantijnse kerkmuziek heeft men Griekse volksliedjes uit de Oudheid kunnen reconstrueren. Toen de Turken en Arabieren in 1453 de stad Byzantium (door de Grieken Konstantinopolis genaamd) overnamen, en daarmee het Byzantijnse Rijk, hebben zij ook veel kerkelijke (christelijke) muziek overgenomen en indirect dus ook eeuwenoude Griekse volksmuziek.
Als dus vandaag de dag de Grieken (trots en snoevend) beweren dat de Turken veel Griekse (lees: Byzantijnse) muziek hebben overgenomen, dan hebben ze gelijk. Vele eeuwen later zullen de Turken (trots en snoevend) beweren dat veel Griekse muziek (uit Klein-Azië) eigenlijk van oorsprong Turks is en dat is zeker waar voor de Smyrna- en Rebetika-muziek uit de tijd van 1880 - 1920.
Het Antwerps Liedboek uit 1544 is één van de oudste opgeschreven verzamelingen van Nederlandse en Vlaamse wereldlijke muziek, zowel volksliederen als kunstliederen. In die tijd was het een zeldzaamheid om liedteksten op te schrijven, dus dit boek is van groot belang voor een beeld van de volksmuziek in de 16e eeuw. Helaas waren er geen melodiën bij geschreven, maar wetenschappers hebben achteraf de melodieën achterhaald. De teksten gaan vaak over de liefde. Naarmate het onderwerp pikanter wordt, wordt de tekst implicieter of symbolischer (gecodeerd). Je denkt dan dat het lied gaat over een vogeltje dat tegen het raam tikt, maar in werkelijkheid gaat het over een minnaar die zijn geliefde opzoekt of die bij haar wil binnendringen ("Laat mij erin, laat mij erin"). In vele landen blijkt deze bedekte taal het gebruik te zijn.
Terwijl de stadsmens in geheel Europa zich gedurende de 17e en 18e eeuw meer en meer beschaafde (meer onderwijs, meer geld, meer kunst), werd de volksmuziek steeds meer een kenmerk van het (niet beschaafde) platteland. En ziedaar: een tweedeling was geboren. Volksmuziek associeerde men met varkenshokken en onbeschaafde mensen. Mensen die met bloed, zweet en tranen hun boerenverleden ontstegen, hadden weldra last van schaamte over hun nederige afkomst en wilden daaraan niet herinnerd worden, ook niet door bijv. volksmuziek. Dit verschijnsel is volgens mij de reden dat veel volksmuziek een kwade reuk kreeg, m.n. bij zogenaamde beschaafde en ontwikkelde mensen. Deze (verholen) minachting kom ik nog vaak tegen bij klassieke musici en conservatoriumdocenten. Vaak blijft bij hen de deur naar de volksmuziek dicht.
Crispijn Oomes is ook van boekingskantoor De Speelman, voor ensembles op het gebied van wereldmuziek. De website: www.speelman.nl.