Schrijver Lennaert Nijgh is donderdagochtend na een kort ziekbed in Haarlem overleden. Hij is 57 jaar geworden. Het Haarlems Dagblad, waar hij sinds 1986 columnist was, heeft dat donderdag bekendgemaakt. Nijgh was vooral bekend als liedjesschrijver voor zijn jeugdvriend Boudewijn de Groot. Verder schreef hij voor onder anderen zijn toenmalige vrouw Astrid Nijgh, Rob de Nijs, Liesbeth List, Ramses Shaffy en Jenny Arean. Lennaert Nijgh is verantwoordelijk voor de teksten van een reeks bekende Nederlandse liedjes, zoals Land van Maas en Waal, Prikkebeen, Pastorale, Malle Babbe, Jan Klaassen, Zuster Ursula, Welterusten Meneer de President en Liefde van later.
Lennaert Nijgh is altijd herkenbaar geweest in zijn liedjes. Of zu nu voor Boudewijn de Groot waren of voor anderen. Zijn liefdesliedjes gaan meestal over mislukkingen. Typerend is ook zijn fascinatie voor randfiguren, kroegen en hoeren. Zijn liedjes zijn literaire kunststukjes met nogal eens verwijzingen naar het verleden of een een onwerklelijke wereld. Melancholie was hem niet vreemd.
Schrijver Lennaert Nijgh (57) overleden
Lennaert Nijgh ziet het levenslicht op 29 januari 1945 in Haarlem. Hij groeit op in Heemstede in dezelfde straat als Boudewijn de Groot. Ze zitten op dezelfde middelbare school, waar Lennaert al de eerste journalistieke klusjes klaart.
In de vriendenkring, die vaak op het strand te vinden is, komt hij in contact met Boudy. Hij werkt met hem samen in een schoolrevue. Ze komen vaak in de Haarlemse Waagtaveerne van Coby Schreijer, waar nationale en internationale folkartiesten optraden.
Als Boudewijn op de Filmacademie zit, maakt Lennaert een film met hem, waarin Boudy enkele liedjes zingt. Het begin van de doorbraak van Boudewijn de Groot. Lennaert gaat net als Boudewijn naar de Filmacademie. Hij schrijft enkele liedjes voor Boudewijn, vertalingen maar ook eigen werk. De eerste elpee van Boudewijn verschijnt onder de titel Boudewijn de Groot. Daarop staat onder andere de hit Welterusten Meneer de President. Mede door die tekst van Nijgh wordt Boudewijn De Groot zeker die eerste jaren gezien als een protestzanger.
Lennaert's eerste film in '67 flopt en om uit de schulden te komen, speelt hij een tijdje voor Boudewijns manager. Samen komen ze vervolgens tot een absoluut creatief en financieel hoogtepunt met het album Voor de overlevenden. Ze laten zich inspireren door Franse chansons en Bob Dylan, maar later ook door de Beatles. Picknick/Tuin der lusten, is het Nederlandse antwoord op Sgt. Pepper's.
Behalve vóór Boudewijn schrijft Lennaert samen mét Boudewijn ook liederen voor anderen, zoals Pastorale voor Ramses Shaffy en Liesbeth List en liedjes voor Rob de Nijs. In 1969, de samenwerking met Boudewijn is dan tijdelijk in de ijskast, vertaalt hij de Mauthausen-liederen voor Liesbeth List.
In de jaren zeventig werkt hij aan theaterprojecten. Af en toe doet hij iets samen met Boudewijn, wat bijvoorbeeld resulteert in het fraaie album Hoe sterk is de eenzame fietser. Werkt voor Rob de Nijs (Jan Klaassen de Trompetter, Malle Babbe) en schrijft Ik doe wat ik doe, waarmee zijn vrouw Astrid scoort.
In 1975 schrijft hij ondermeer voor Jasperina de Jong de musical 'De engel van Amsterdam'. Ook van zijn hand is Liefde van later, een vertaling van een chanson van Jacques Brell en bekend geworden door Herman van Veen.
Vervolgens raakt hij in het slop en schrijft een paar jaar niet meer. Begin 1981 schrijft en produceert hij een solo-lp voor ex-Fungus-zanger Fred Piek, die weinig doet. Hij werkt ook samen Flairck en brengt in 1985 de volgens eigen zeggen artistiek wel geslaagde maar commercieel mislukte musical Ik Jan Cremer.
Vanaf '86 houdt Nijgh zich weer bezig met de journalistiek. De lezers van het Haarlems Dagblad kennen hem als columnist, die op een geestige manier schrijft over zijn nachtelijke avonturen in de Haarlemse binnenstad, over zijn woonboot en de kroeg die hij 's middags frequenteert.
In '96 maakt Boudewijn de Groot de cd Een nieuwe herfst met opnieuw prachtige teksten van Lennaert Nijgh, zoals het lied De Roos. In 2000 verschijnt de bloemlezing Ik doe wat ik doe (vernoemd naar het liedje dat hij voor zijn vrouw Astrid maakte) met daarin teksten van 150 nummers.
Daar aan gekoppeld wordt een dubbel-cd uitgegeven onder dezelfde titel met 36 teksten van Lennaert Nijgh. Ze worden gezongen door natuurlijk Boudewijn de Groot, maar ook door Joost Nuissl, Cobi Schreijer, Adèle Bloemendaal, Fred Piek, Herman van Veen, Rob de Nijs, Jasperina de Jong, Astrid Nijgh, Ramses Shaffy en Liesbeth List.
De laatste alinea van dit In Memoriam ontlenen we graag aan de liefdevolle beschrijving in deze dubbel-cd door Jaques Klöters en Kick van der Veer:
De gemoedsgesteldheid die uit veel liedjes van Nijgh naar voren komt, is die van grote onrust. Zwerven, weggaan, terugkomen, verlangen naar een meestal onbereikbare geliefde. In zijn liefdesliedjes is er vaker sprake van hunkering, verlangen, verlies, herinneringen en opnieuw verlangen dan van een gezellige, vlotte en geslaagde relatie. De schrijver voelt zich een vreemde. In zijn werk is hij niet bezig met het hier en nu, het geluk ligt namelijk elders. Al vroeg in zijn werk komt die gedachte naar voren, het mooist uitgedrukt met de inmiddels klassiek regel: Het gras zal altijd groener zijn , aan de andere kant van de heuvels. En als het geluk dan niet op een andere plek te vinden zal zijn dan komt het hier morgen wel, want er komen andere tijden.