Volgens Peer eigende EMC zich in '97 de liedjes toe toen die plotseling wereldberoemd werden. Ze zijn al sinds de jaren dertig van Peer, zegt Peer. Het vermoeden bestaat dat EMC geheel in handen is van de Cubaanse regering. Peer zegt de componisten royalties te hebben betaald tot de Cubaanse revolutie in 1959. Het Amerikaanse handelsembargo verbood verdere uitbetalingen, althans aan de componisten die op Cuba woonden. Zij die de wijk hadden genomen naar de VS, kregen hun dollars wel.
Peer zou het niet uitbetaalde geld hebben ondergebracht in een fonds waaruit betalingen zijn verricht, toen de VS de boycot van Cuba in 1994 versoepelden. Het gaat intussen over uitbetalingen aan nabestaanden, want de veertien oude componisten wier werk door de Buena Vista Social Club werd gebruikt, zijn dood.
Volgens EMC zijn de claims van Peer onterecht. De advocaat van EMC zegt dat Peer ooit zeer sluwe contracten heeft afgesloten met de Cubanen en ze eigenlijk heeft afgescheept met een paar pesos en een maatje rum. Volgens EMC gaat het de Cubaanse eisers niet om het geld, maar om het eigenaarschap van het culturele erfgoed.
De zaak is in een testcase. De uitkomst is bepalend voor de auteursrechten van duizenden Cubaanse liedjes. Peer had niet alleen contracten met de veertien componisten van de Buena Vista Social club, maar ook met nog honderden andere Cubaanse componisten. Het gaat om duizenden liedjes en dus om zeer veel geld, omdat de waarde van de Cubaanse muziek door het succes van de Buena Vista Social Club enorm is toegenomen.
Bron: Het Parool