Insiders kennen Arno Adams inmiddels wel, hij is een singer-songwriter, maar dan in het Limburgs. Onder de titel Limburgs Leed verscheen vanochtend een paginagroot artikel in De Volkskrant. John Schoorl had een interview met Adams, waarin een mooi beeld naar voren komt van het leven van deze zanger. Hieronder volgen enkele citaten uit dit artikel:

(...) Arno Adams zag flitslichten en verwachtte dat zijn hoofd ieder moment uit elkaar zou knallen. (...) Vier dagen was hij nu vader, terwijl de verkering met de moeder niks meer voorstelde. Zijn eigen moeder was net overleden. Hij zoop te veel, gebruikte allerhande drugs door elkaar en in het Maastrichtse casino vergokte hij zijn met onduidelijke zaakjes bij elkaar gesmokkelde contanten. Hij had heel slechte kaarten, dat wil hij maar zeggen, en niet alleen in het casino. Er brak iets in hem, 't kraakte zelfs, en een onzichtbare scheur van kruin tot voetzool tekende zich af. Dat dit moment via een omweg leidde tot de betoverende cd Ich Weit Desse d'r Bus, is een wonderlijk verhaal. Maar het is dan ook het verhaal van Arno Adams, die aan het einde van de wereld, zoals hij Venlo noemt, zich verschuilt voor de grote doorbraak die zijn prachtige liedjes in Belfelds dialect rechtvaardigen. (...)

(...) Hij had bloedvatenkluwen in zijn hoofd, een aangeboren kwaal, en die moesten worden weggebrand. Niet roken! Niet drinken!, verordonneerde de dokter nog. Maar meer consumeren dan ooit, zelfs na de operatie, dat is wat Arno deed. De verslavingskliniek Paschalis werd zijn redding, vooral voor zijn voortbestaan als zanger. (...) Hij kwam tot rust - ach, vooruit: tot bezinning - en schreef twaalf melancholische, meeslepende liedjes over verloren liefdes, verbroken vriendschappen, zelfmoorden en ander Limburgs leed - stemmig en jazzy aangekleed door producers Mike Roelofs en Léon Bartels. Een vrolijke jongen, nee, dat is Arno nooit geweest. (...)

(...) De zanger bewoont antikraak een etage in het voormalig GAK-kantoor en heeft een heel groot raam. Hij ziet alles, ook wat hij niet wil zien, en vooral wat hij niet is geworden: een dakloze junkie. "Ik zat er altijd een beetje tegenaan, maar uiteindelijk ben ik te ijdel voor dakloze", zegt hij, en verkruimelt een beetje wiet. "Ben te bang om alcoholist of junkie te worden. Buiten slapen, da's niks voor mij. Ik blijf een ritselaar, en regel altijd wel wat. Nu heb ik een vriendin die zekerheid brengt. Dat zingen dat houdt me op de been en zorgt ervoor dat ik nu serieus wordt genomen. Da's niet niks." (...)

[Adams werd geboren in Belfeld, ging als zestienjarige in de beeldenfabriek werken, liet zich vervolgens omscholen tot drukker, trouwde en kocht een huis, red.]

(...) Toen hij vijf jaar later zijn vader vertelde dat hij zijn baan had opgezegd, zijn vrouw had verlaten en het huis met verlies had verkocht, stootte die woedend één woord uit: zatvreterie! Het kwam erop neer dat hij volgens zijn vader een verwende, volgevreten uitvreter was met wie het slecht moest aflopen. (...)

[Hij kwam bij de joekskapel uit de dorpskroeg terecht, die echte soulmuziek wilde gaan maken, red.]

(...) Wauw! Dat applaus, dat hij de eerste keer hoorde. Sodeju! Op die dorpskermissen waar hij optrad, was het ook nog seks, drugs en rock'n'roll. Hij voelde zich een hele bink, met zo'n hip matje in zijn nek. Kijk daar, daar loopt de Belfeldse Mink Deville. Na nog een rondgang als levende jukebox langs bedrijfsfeesten in België, Duitsland en Zuid-Limburg wilde hij zelf liedjes schrijven. Eerst nog in het Engels, daarna in het dialect. Dat was zijn ware muziektaal. Want als je de mensen dan toch vertelt dat je een kreupele ziel hebt, kan dat het beste in de taal van je ziel. (...)

(...) Dat ze hem een Limburgse Jacques Brel noemen, dat wordt ie wel eens zat. Of de Leonard Cohen van Belfeld, of noem al die andere stemmen uit het zwart-romantische genre maar op. "Mensen praten me maar wat aan. Voorlopig ben ik alleen maar Arno Adams. Ik doe maar wat. En af en toe heb ik een zin die ergens op lijkt, en die schrijf ik in mijn schrift." (...) "Geluk is zes goeien in de lotto, anders niet. Ik ben nou eenmaal een verdrietige jongen." (...)

(...) Het geluid van een landelijke doorbraak klinkt voor hem als twee openspuitende stiletto's: tsjik tsjik. Hij doelt daarmee op van die Hilversumse gladjanussen die voordat ze een woord hebben gezegd, hun attachékoffers op tafel leggen, openklikken en hem vervolgens toesissen: we gaan een héle gróte van je maken. Ach, ga toch weg. Laat hem nou, met zijn verlegen manager zonder riijbewijs die in fietstassen de cd's vervoert. Wat moet hij met een doorbraak in Doetinchem, een optreden in zoiets als Gouda of op een regenachtige avond nog dat hele stuk met de auto naar Groningen? (...) Nu is Arno een zanger die meetelt in de provincie: hij werd uitgeroepen tot de belangrijkste Limburgse solozanger, won de ING-Pries veur ut Limburgs leed en toert langs theaters in Roermond, Heerlen en Sittard. (...) "Eigenlijk moet ik er niet aan denken dat het opeens gaat lopen. Ach man, handtekeningen uitdelen, clips opnemen, televisie. Da's niks voor mij. Als het te veel op werken gaat lijken, vind ik er niks meer aan."