Theo de Jong is medewerker van popmagazine Heaven:

Theo de Jong
Bob Dylan zong 'Forever Young' met een zeldzame aandacht en tederheid

Concert
De dames droegen bloemetjesjurken van even voor Jip en Janneke, de heren liepen met de buik ver vooruit, zoals het hoorde toen een pens van jewelste voor een kerel nog gold als onontbeerlijk statussymbool. Het was 30 juni, en de betere kringen van het Duitse provincieplaatsje Worms kwamen bij een zekere Bob Dylan de kat eens uit de boom kijken. ‘s Mans hardcore-volgers voelden zich teruggeflitst naar 1950 en ergerden zich zo hevig aan de archaïsche parade van inboorlingen, dat het aanstaande werk-in-uitvoering van de meester in de ogen van de Bobcats al bij voorbaat kansloos was - concertkritiek gaat nu eenmaal zelden over het concert zelf. Ondanks de matte, onwennige reacties van het thuispubliek, door Dylan volgens de onvermijdelijke experts beantwoord met een lusteloos optreden, beschouw ik zijn show op de intieme Wormser Domplatz juist als een van de mooiste in de afgelopen jaren. Tijdens de m.i. sterk overschatte herfsttour van 2003 viel de oude bard veel te vaak terug op de retorische uithalen waarvan hij zich bedient als hij het vocaal niet meer trekt, of als de inspiratie het laat afweten. In Worms was hij beter bij stem dan sinds de Europese tournee van 2001 het geval was geweest, en hoewel de setlist al veel te lang geen verrassingen meer biedt, wist een geconcentreerde Dylan mij weer eens te raken met de unieke autoriteit van zijn voordracht. Nooit eerder zo’n expressieve “Wicked Messenger” meegemaakt, met zoveel opgewekte kracht in de punch line “if you can’t bring good news/then don’t bring any” – en juist daardoor kwam ook de donkere ondertoon van de song plotseling volledig tot zijn recht. “Hollis Brown” bleek van alle franje ontdaan, en deed me in deze vertolking denken aan de majestueuze erfenis van Roscoe Holcomb. Ontroerend was “Forever Young”, gezongen met een zeldzame aandacht en tederheid, en een bezwerende ernst in kernregels als “may you have a strong foundation/when the winds of changes shift”. Als dit werkelijk de laatste keer was dat Dylan zijn kunsten in Europa kwam vertonen (maar dat roepen de promotoren elk jaar), dan vormde Worms wat mij betreft een waardig afscheid – het concert van 2004.

Een greep uit de platen
Wat de albums aangaat, stond het jaar in het teken van even onverwachte als verheugende heruitgaven of van zaken die de platenmaatschappij te lang in de kast had laten liggen. Om nog even bij meneer Zimmerman te blijven: het was natuurlijk aardig dat Columbia in de zgn. Bootleg Series eindelijk zijn Halloween Concert uit 1964 uitbracht, maar ook de meest luie fan had dat al in puike kwaliteit in de kast liggen – als echte bootleg, waarvan het geluid niet per se slechter is.

De werkelijke surprises kwamen voor rekening van Britse artiesten. Zo puilden in de handvol serieuze platenzaken die we nog over hebben Richard & Linda Thompson opeens de schappen uit. Hun meesterwerk “Pour Down Like Silver” uit ’75 (niks minder dan jaargenoot “Blood On The Tracks”) is God zij dank voor de tweede keer op cd gezet, opgepoetst en uitgebreid – ik geloof niet dat er songs bestaan die “Streets Of Paradise” overtreffen in extatische onvoorwaardelijkheid, of die “Dimming of the Day” naar de kroon steken in het nu eens bittere, dan weer gelaten verdriet waarmee Linda haar onvervulbare verlangen van zich af zingt. Ook de albums “I Want To See The Bright Lights Tonight” en “Hokey Pokey” zijn intussen opnieuw leverbaar, en brengen de luisteraar in herinnering dat geen zangeres de versies van Linda kan benaderen – zelfs niet als het gaat om Bonnie Raitt of Maria McKee. Des te verheugender dat Linda’s miskende soloproject “One Clear Moment” uit ’85 dankzij Rhino eindelijk zijn cd-debuut beleefde, voorzien van een gulle handvol extra’s. En dan heb ik de nieuwe 5-CD box van Sandy Denny op Fledg’ling nog niet eens bekeken…

Een ander dierbaar oudje, “The Free Electric Band” van Albert Hammond, werd met zijn voorganger “It Never Rains In Southern California” op één schijfje geperst – geen werk uit de top van de eredivisie zoals dat van het voormalige echtpaar Thompson, maar mij kruipen nummers als “Smokey Factory Blues”, “The Peacemaker” en het bevrijdend cynische “Who’s For Lunch Today?” nog net zo onder de huid als dertig jaar geleden.
Echt nieuw in 2004 was David Olney’s briljante live-plaat “Illegal Cargo”. Hoewel Emmylou Harris en Linda Ronstadt tot zijn klanten behoren, blijft Olney de meest onderschatte troubadour van Amerika, een liedjesschrijver die niet terugschrikt voor de tederste ballads als “If My Eyes Were Blind”, maar die al zijn collega’s ook moeiteloos naar huis brult met de vuile rockers “Contender” en “God Shaped Hole”. We hebben het dan nog niet eens gehad over de originaliteit van zijn onderwerpen, die variëren van de morele en metafysische dilemma’s rond het schilderen van Leonardo da Vinci’s “Laatste Avondmaal” tot een pijnlijk trefzekere karaktertekening van de beruchte gangster Dillinger, van wiens status in Amerika’s moderne mythologie bij Olney niets overblijft.

Verder heb ik dit jaar enorm genoten van Buddy Millers “Universal House Of Prayer” – met name door de opzwepende wisselwerking tussen Miller en de gospelzangeressen Ann en Regina McCrary, Millers altijd weer even gespierde als smaakvolle gitaarspel, en de virtuoze lol waarmee mijn favoriete drummer Brady Blade klaarblijkelijk aan de opnamen deelnam.

Dave Alvins “Ashgrove”, zijn eerste plaat met nieuw zelfgeschreven materiaal in zes jaar, biedt een intelligente afwisseling van venijnige blues en breekbare luisterliedjes – beide handelsmerken van de ex-Blaster in mooi evenwicht op één cd.

Het meest gedenkwaardige werkstuk van 2004 komt echter van veteraan Gordon Lightfoot, voor wie de In Memoriams al klaarlagen, maar die met “Harmony” zeker zijn meest indringende album sinds het uit ’86 daterende “East of Midnight” afleverde.

Vooruitblik
Tot slot een kleine vooruitblik – in maart wordt officieel “The Storm” gelanceerd, de nieuwe cd van de in Nederland woonachtige Amerikaanse Liz Meyer. Zelf omschrijft ze haar werk als “bluegrass and folk that rocks”, een definitie die weliswaar recht doet aan de dynamiek van haar songs, maar niet aan de melodische vindingrijkheid in haar alle kaders overstijgende liedjes. Als de term “Americana” nog iets betekende, dan zou hij bij uitstek van toepassing zijn op het repertoire van Meyer en de soevereiniteit waarmee zij uit de verschillende muzikale idiomen van haar geboorteland put, zonder dat de vrijheid die ze zich veroorlooft ook maar ergens ontaardt in loos eclecticisme. Meyer zingt bovendien met een hartstocht die alle Nickel Creeks ter wereld tot muzikaal behang reduceert. De naakte melancholie van haar lage, bluesy stem laat je nooit meer los. Geen wonder dat o.a. Emmylou Harris, Sam Bush, Bela Fleck en enkele coryfeeën uit de band van Alison Krauss hun medewerking verlenen aan dit prachtproduct, dat zeker in mijn top tien voor 2005 terechtkomt.

Theo de Jong