Image

Dick Gaughan
-een carrière van dertig jaar- Onlangs bracht Dick Gaughan de verzamelaar "Prentice Piece" (the first three decades) uit. Tijd om terug te blikken op een carriére van 30 jaar waarin Gaughan voornamelijk als solo-artiest CD's maakte, maar ook betrokken was bij bands als Boys of the Lough, Five Hand Reel en Clan Alba. Een uitgebreid overzicht door Paul:

Image
"No More Forever" (1972).

De eerste opname van Gaughan. Hij kwam in contact met producer Bill Leader via het toendertijd beroemde duo Robin & Barry Dransfield. Dit duo vroeg Dick Gaughan naar Londen te komen om aan een opvolger voor hun "Routes of Blues"-album te werken.
Die samenwerking liep uiteindelijk op niets uit maar Gaughan werd geïntroduceerd bij Bill Leader en onder diens productionele leiding ontstond "No More Forever".

Geen studiofaciliteiten, maar een 2 sporen Revox-recorder en de voorkamer van Leader als provisorische studio. Vanwege het langskomend verkeer moesten de opnames regelmatig stopgezet worden.
Als je naar de LP/CD luistert hoor je Gaughan een soort "verengelst" Schots zingen. Zeer gebruikelijk in die tijd waarin Schotten zoveel mogelijk Engels trachten te klinken.

Op de CD veel traditioneel materiaal ("Rattlin Roarin Willie", "Jock O'Hazeldean", Come you over Frae France"), maar ook een politieke song van Hamish Henderson: John McLean's March, over een onderwijzer uit Glasgow ten tijde van W.O. 1 vanwege zijn overtuiging (marxist) tot 2 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld en kort na het uitzitten van die straf overleed.

Image
"Boys of the Lough" (1973).

Dick Gaughan heeft ook nog een tijdje een folk-club gerund in Edinburgh: Edinburgh Folk Centre. Hoewel die club niet erg lang gedraaid heeft kwam hij als organisator in contact met een groep uit Noord-Ierland: The Boys of the Lough (Robin Morton/ Cathal McConnell en Tommy Gun).
Net voor het uitbrengen van "No more Forever" werd Gaughan gevraagd om de Boys of the Lough te versterken (juni '72). Hij deed een USA-toer met de band en kwam er achter dat hij last had van vliegangst. Reden voor hem om de groep, die toen zeer intensief toerde, te verlaten (begin '73).
De gelijknamige CD die Gaughan met Boys of the Lough maakte bevat traditioneel materiaal. Moeilijk verkrijgbaar "want" verdeeld door "Celtic Music". Dan weet de gemiddelde folk-liefhebber genoeg.

Image
"Kist O' Gold" (1973)

In 1973 volgde een tweede solo-CD. Weer werd de productie gedaan door Bill Leader. Gaughan was niet erg blij met de ontwikkelingen die hij in 4 jaar tijd in de verschillende
folk-clubs zag. Een aantal clubs waren conservatief in hun programmering en trokken nauwelijks een nieuw publiek. Daarnaast gooiden andere clubs het roer om en gingen veel meer de kant van theater/cabaret op.

Kist O'Gold is zeker geen slecht album met o.a. "Ballad of Accounting" (Ewan McColl) en "51st (Highland)Division Farewell to Sicily" (Hamish Henderson). Het laatste nummer moest noodzakelijkerwijs anders opgenomen worden dan oorspronkelijk de bedoeling was: het zachtjes laten wegsterven van begeleiding en stem. Dat bleek praktisch niet uitvoerbaar. De ruis van de opnameband doorkruiste dit plan. Op de CD "Sail On" vind je de versie zoals Gaughan hem oorspronkelijk bedoelde.

Gaughan heeft altijd veel interesse in het werk van andere muzikanten gehad. Uit het begin van de jaren zeventig dateren contacten met mensen als Chuck Fleming (JSD-band), Tom Hickland, Bobby Eaglesham en Clive Woolf. Met een aantal van hen toerde Gaughan nog door Nederland onder de naam "Firewater".
Toen Gaughan zich aansloot bij Boys of the Lough gingen Hickland/Fleming/Woolf verder met drummer Dave Tulloch en bassist Barry Lions. Nadat Clive Woolf ernstig ziek was geworden nam zanger Bobby Eaglesham zijn plaats in. Het begin van Five Hand Reel. Ook Gaughan werd al vroeg benaderd maar hield de boot af. Na een jaar verliet Chuck Fleming de band en Gaughan nam zijn plaats in.

Dick Gaughan en Five Hand Reel

ImageImageImageFive hand Reel (1976) For a That (1977) Earl O'Morray (1978)

Five Hand Reel kun je gerust beschouwen als de eerste echte Schotse Folk-Rock band. Natuurlijk had je in die tijd ook Silly Wizard en Battlefield en hoewel zij ook elektrische instrumenten gebruikten, speelden ze veelal akoestisch. Five Hand Reel klinkt een stuk forser.
De groep is in Engeland/Schotland eigenlijk nooit geaccepteerd. Er was veel kritiek. Niet zozeer op het repertoire (op de 3 elpees staan slechts 2 eigen nummers), maar wel op het instrumentarium. Dat ging erg ver. Het publiek op het "Braunschweig"-festival begon verontwaardigd te sissen toen het versterkers en een drumstel op het podium zag. Nog vóór het optreden begonnen was wel te verstaan. Eigenlijk eenzelfde soort verontwaardiging die 10 jaar eerder bij de introductie van de akoestische gitaar in de folk te horen was (vgl. optredens van Bob Dylan op Newport en Isle of Wright waar hij uitgefloten werd).

De live-optredens van Five Hand Reel in Engeland vonden voornamelijk in punk-tentjes plaats waar de groep wel geaccepteerd werd. Ook in het buitenland heeft Five Hand Reel nooit veel aanhang gehad (m.u.v. Scandinavië). Eigenlijk wel vreemd want platenmaatschappij RCA was naarstig op zoek naar opvolging voor Steeleye Span en Fairport Convention. Daarbij hadden ze Five Hand Reel op het oog.
Via het management van Five Hand Reel werd een onduidelijk contract getekend waarvan de gevolgen nog steeds merkbaar zijn: Gaughan zegt nooit royalties Van RCA ontvangen te hebben, wie de rechten van de verschillende LP's bezit is onduidelijk en tot overmaat van ramp zijn de mastertapes van Earl O Morray zoek. Althans, RCA zegt ze niet in bezit te hebben.

Dick Gaughan verliet Five Hand Reel na een nare ervaring in Duitsland tijdens een toernee. Hij kreeg de boodschap dat zijn dochter een ernstig ongeluk had gekregen. Dat was de bekende druppel. Hij stortte in. Sam Bracken werd de opvolger van Gaughan. In die nieuwe samenstelling speelden ze ook de 3e Folkdag in Moergestel waar ze veel indruk maakten. De band maakte nog één LP ("Bunch of Fives").

Het blijft met terugwerkende kracht vreemd dat Five Hand Reel nooit echt is doorgebroken. Traditionals als Carrickfergus/Ae Fond Kiss/A Man's A Man For A That van "For A That" klinken nog steeds niet versleten. Een nummer als "The Trooper and the Maid" (Earl o Morray) met door Gaughan/Eaglesham gezongen, verschillende, versies van een song in één nummer is zelfs nu nog modern. Daarnaast brak Five Hand Reel met het verleden door op deze elpee tunes en songs te integreren in één nummer waardoor er prachtige langere, afwisselende stukken ontstonden.

Image
"Coppers and Brass" (1977).

Naast zijn werk bij Five Hand Reel bleef Gaughan ook solo-albums maken. Ik schreef al over het feit dat de introductie van de akoestische gitaar in de folkmuziek Nogal omstreden was. Als solo-instrument was dat in de jaren '70 nog steeds zo. Althans, volgens de opvatting van Gaughan. Terwijl er toch erkende gitaristen als Renbourn, Paul Brady, Martin Carthy rondliepen. Vanuit die frustratie (al dan niet terecht) ontstond dit gitaaralbum.

Image
"Gaughan" (1978).

De opvolger van "Coppers and Brass" was een stuk sterker. Op "Gaughan" weer strijdbare liederen over de nationalisatie van de kolenmijnen ('The Pound a Week Rise')
of over het levensgevaarlijke werk aan de stuwdammen in de Schotse
Hooglanden ("Crooked Jack").
Er gaat een mooi verhaal over de song "Willy O Winsbury". Gaughan zong het eens in Liverpool op een solidariteitsbijeenkomst. Het publiek reageerde massaal op "de point" in het nummer. Gaughan realiseerde zich dat elke volgende keer dat dit niet gebeurde een ge- weldige anti-climax zou zijn. Hij besloot het nummer niet meer te zingen.

Image
"Handfull of Earth" (1981)

Na het uitbrengen van "Gaughan" kreeg Gaughan psychische klachten (depressies).
Weinig optredens omdat hij ook de naam had behoorlijk lastig te zijn.
Voor het fantastische album "Handfull of earth" vond hij inspiratie in de politiek.
De desastreuse economische politiek van Thatcher en de gevolgen daarvan voor de "gewone" man.
Maar ook het referendum van '79 (waarin de Schotten konden kiezen voor beperkt zelfbestuur), vakkundig gesaboteerd naar de mening van Gaughan, werkte heilzaam voor hem. In die zin dat hij zich weer behoorlijk boos maakte en zich weer vol op zijn muziek stortte.
Dit album (waaraan ook Brian McNeill en Phil Cunningham meewerkten) werd door Melody Maker gekozen tot album van het jaar (1981) en in 1989 door lezers van Folkroots tot "Album Of The Decade". "Now Westlin Winds" (Burns), "World Upside Down" (Leon Rosselson), "Both Side of The Tweed" (Gaughan), "Snows they Melt the Soonest" (trad.) en "Song for Ireland" (Phil & June Colclough) zijn de bekendste nummers van dit ijzersterke album.

Image
Dick Gaughan/Andy Irvine "Parallel Lines" 1981

Een klassieker, deze CD. Er zijn verschillende uitgaven van. Eén bevat een bonustrack, de Planxty-song "Thousand are Sailing". Niet op mijn, overigens zeer matig geproduceerde, uitgave op Wundertüte. De CD bevat 3 Ierse traditionals door Irvine: "The Creggan White Hare", "Captain Coulston" en "Captain Thunderbolt" ; 2 Schotse nummers: "Floo'ers of the Forest" en "Lads of the Fair" (Brian McNeill). Een opmerkelijke versie van de Bob Dylan song: "My back Pages". Beste nummer van de CD is "At Twenty-One" door Andy Irvine. Dit nummer over een niet beantwoordde liefde, leerde Irvine van Robert Cinnamond.

Image
"A Different Kind of Love Song" (1983)

Het was moeilijk de kwaliteit van "Handfull of Earth" te evenaren. "A different kind of Love song" is eigenlijk ook een omslagpunt. De vorige LP's waren een mix van oude en nieuwe songs. Dit is eigenlijk een zeer politiek album met anti-oorlog songs. "Een antwoord op de anti-Sovjet retoriek van Reagan en Thatcher", aldus Gaughan.
"Think again" (Billy Bragg), "Song of Choice" (Peggy Seeger) en "Revolution" zijn in dit verband illustratieve titels.

Image
"Live in Edinburgh" (1985)

Begin 1984, tijdens een concert in de "Star Club" (Edinburgh) verloor Gaughan zijn stem.
Na 5 maanden kon hij weer praten, na 7 maanden voorzichtig weer zingen. "Live in Edinburgh", opgenomen in de voor folkies bekende Queens Hall, betekende zijn eerste optreden na zijn stemproblemen.
Op deze schitterende CD een mix van oud en nieuw werk. Gaughan verkeert in grote vorm: "Which side are you on" (mijnstaking 84/85), Victor Jara of Chili (een ontroerende ballad over de vermoorde dichter; van Ewan McColl) en Jamie Foyers (een ode van McColl aan de vrijwilligers die tegen de fascisten vochten in de Spaanse burgeroorlog) zijn voor mij de echte uitschieters.
Ook een uitvoering van "Four Green Fields" op deze CD. Volgens Gaughan een poging om de song te laten zijn zoals die oorspronkelijk bedoeld was: een song voor alle Ieren i.p.v. een sektarisch strijdlied.

Image
"True and Bold" (1986)

In 1983 toen Gaughan tijdelijk uit de roulatie was vanwege stemproblemen werd hij benaderd door een medewerker van de Schotse Mijnwerkersbond (NUM) om een album op te nemen gewijd aan de strijd van de mijnwerkers tegen de Britse overheid. Die strijd ontaardde in 1984 in een nationale mijnwerkersstaking uit protest tegen de voorgenomen sluiting van ee aantal mijnen. Een zware propagandastrijd was het gevolg.

Diverse artiesten kozen de zijde van de mijnwerkers, waaronder Gaughan. niet alleen via benefietconcerten maar ook door regelmatig de straat op te gaan om voedsel en geld in te zamelen.Tekent de persoon Gaughan: niet alleen via muziek solidariteit tonen, maar ook daadwerkelijk iets doen.

Het bijkomend effect: De mijnwerkers "kregen" hun liederen weer terug. Die waren niet langer nostalgisch, maar door de ontstane situatie kregen ze opnieuw betekenis.
Opvallende nummers: "Schooldays end" (Ewan McColl), "Farewell to Cotia" en "Which side are you on".

Image
"Call it Freedom" (1988)

Slechts één instrumentale traditional op dit album. Voor de rest eigentijds materiaal met
als uitschieters "What do you do with what you got" (Si Kahn), geschreven voor en
over gehandicapten; "When I'm Gone" (Phil Ochs) en Ludlow Massacre (Woodie Guthrie). De versie van "When I'm Gone" is niet compleet. Gaughan vergat twee coupletten op te nemen.

Image
Dick Gaughan & Clan Alba (1995)

Deze Schotse superband werd op initiatief van Gaughan gevormd. Tijdens een concert van Seddon/McMaster (Sileas) werd hem gevraagd mee te spelen met het nummer "Both sides of the Tweed". Dat beviel zodanig dat het trio uitbreiding zocht en vond met een aantal gerenomeerde Schotse muzikanten, waaronder Davy Steele (inmiddels overleden), Brian McNeill, Dave Tulloch, Mike Travis, Fred Morrison.

Toenmalig Edinburgh festival directeur Archie Fisher boekte de band onmiddellijk.
Clan Alba ("kinderen van Schotland") nam in 10 lange dagen een dubbel-CD op. CM-productions was weer de maatschappij (je zou denken dat Gaughan uit vorige ervaringen met deze maatschappij iets geleerd had). De CD werd slecht gedistribueerd. De CD's die beschikbaar waren moesten voor een belachelijke prijs verkocht worden. Een en ander leidde tot een vroegtijdig einde van de band (ze bestonden ruim een jaar).

Image
"Sail On" (1996)

Met een aantal leden van Clan Alba (Seddon/McMaster, Fred Morrsison, Mike Travis) maakte Dick Gaughan dit elektrieke album. Gaughan staat bekend als integer vertolker van songs die door andere geschreven zijn. Ook op deze CD met "Land of the North Wind" (Alan Taylor's ode aan Schotland), de Stones klassieker "Ruby Tuesday", Pete Seegers "Waist Deep in the Big Muddy" (ten tijde van de Vietnam-oorlog verboden in de USA) en Richard Thompsons "1952 Vincent Black Lightning".
"No Gods and Precious Few Heroes" is oorspronkelijk een verhaal van Hamish Henderson over de woestijnoorlog in Noord-Afrika. Brian McNeill veranderde dat verhaal in een song over de neiging van de Schotten hun verleden te romantiseren en de actuele politieke realiteit niet te willen zien.
Maar Gaughan bewijst ook zelf songs te kunnen schrijven. Bijvoorbeeld over zijn onge- broken geloof in het socialisme, ook na de val van de Sovjet-Unie ("No Cause for Alarm"), zijn ironische song over de secularisatie ("Son of Man") maar ook over "hoop" ("Sail On").

Image
"Redwood Cathedral" (1998)

Gaughan beschouwt zich meer als een "song-interpreter" dan een "song-writer" (hoewel ik vind dat hij zich hier toch ernstig tekort doet). Je kunt hem behoorlijk beledigen als je zegt dat hij songs "covert". "Covers zijn een uitvinding van de muziekindustrie", zo zegt hij, "verzonnen om een volstrekt kunstmatig hiërarchisch onderscheid te maken tussen schrijvers en vertolkers. Beiden staan op hetzelfde nivo".
Ook de druk van maatschappijen op vertolkers om toch alleen maar eigen materiaal voor een CD te gebruiken is Gaughan een doorn in het oog. Die druk resulteert in slechte nummers over "wat mensen bij het ontbijt genuttigd hebben en of de zon toen wel of niet scheen".
Gaughan maakt in dit verband graag vergelijkingen met andere disciplines: "het zou toch raar zijn als acteurs slechts in eigen geschreven stukken mogen optreden of dat klassieke musici slechts eigen geschreven symphoniën mogen uitvoeren. Als zangers slechts eigen geschreven materiaal mogen uitvoeren zal elke song verdwijnen met het overlijden van de auteur en zal er geen (folk)muziek bestaan".
Deze CD is een hommage aan grote songwriters: Pete Seeger (Turn, Turn, Turn),
Lal Waterson (Fine Horseman), Si Kahn (Gone Gonna Rise Again), Brian McNeill (Ewan And the Gold) en Townes van Zandt (Pancho & Lefty).

Image
"Outlaws & Dreamers" (2001)

Geproduceerd door Oliver Knight. Gaughan vond het een uitdaging om de sfeer en het geluid van een live-concert zo dicht mogelijk te benaderen. Dat is niet zozeer een technisch probleem maar een belevingsprobleem (het ontbreken van feed-back).
Daarbij biedt een studio altijd de veilige garantie dat takes gewoon opnieuw gedaan kunnen worden, iets wat ondenkbaar is bij een concert.
Om toch zo dicht mogelijk bij het uitgangspunt te komen legde Gaughan zich een zeer krap tijdschema op. Ook wist hij niet welke songs hij bij de opnames in welke volgorde zou spelen. De CD werd gearrangeerd, opgenomen en gemixed in 40 uur (!!!).
4 Nummers stonden op het vaste repertoire van Gaughan, de rest had hij in geen tijden gezongen of waren nieuw. Op de gekozen aanpak valt natuurlijk wel wat af te dingen. Maar met het uitgangspunt voor ogen is "Outlaws & Dreamers" wel een eerlijke, akoestische CD geworden.