-door Arianne Knegt-
Al vroeg stapte ik in Nuenen in de auto. De weg naar Take Root liep voor mij dit jaar via Bovenkarspel, waar ik gevraagd was een band van vijf jongens uit Virginia op te pikken, Sons of Bill genaamd. Eenmaal bij het opgegeven adres aangekomen sprongen er tot mijn verrassing zeven personen de bandbus in; een paar jongens hadden hun vriendin meegenomen.

Twee ‘Sons’ vonden een plekje in de laadruimte, gezellig tussen de instrumenten. Enigszins onverantwoord, maar rock’n roll was ’t wel. (Niet te lang over nadenken.) Tijd genoeg om nader kennis te maken, zo met z’n allen onderweg. Sons of Bill bleek zich te concentreren rondom de drie broers Wilson: Sam, James en Abe. (Inderdaad, hun vader heet Bill.) Aangevuld met Todd Wellons op drums en Seth Green op bas vormen zij een hecht collectief, zou later die dag blijken.

Helaas heb ik niet alles kunnen zien en horen, zoals dat nou eenmaal gaat op een festival. Toch heb ik genoeg meegekregen om te kunnen zeggen dat het een prima editie was, met voor elk wat wils. Al moet daarbij aangetekend worden dat de dames nogal ondervertegenwoordigd waren dit jaar, met enkel Diana Jones op het programma. Puntje van aanbeveling voor de organisatie wellicht, om daar iets meer op te letten volgend jaar. Er is immers genoeg kwaliteit te vinden onder de vrouwelijke rootsartiesten.

Bij de Ierse Bap Kennedy, die samenwerkte met grootheden als Steve Earle, Mark Knopfler en landgenoot Van Morrison, hing men met de benen buiten, en werd het boventallige publiek, waaronder ondergetekende, de toegang geweigerd door een streng uitziende bewaker. Dan maar even door de foyer wandelen, waar van allerhande stands en cd-kramen te vinden waren, en waar verderop Johnny Dowd flink zijn best stond te doen. Zijn muziek is, hoewel goed uitgevoerd, iets te ruig naar mijn smaak. Maar smaken verschillen, en Johnny had zijn fair share van aandachtig publiek. Lang duurde het wachten niet, want kort daarna begon in de grote zaal het concert van Dawes, een jonge folkrockband uit Los Angeles. Met hun viermansformatie brachten ze melodieuze rocksongs, waarbij vooral de prachtige vocale harmonieën opvielen, in de beste traditie van een Crosby, Stills, Nash & Young. De op zichzelf vrij traditionele melodieën werden zo stevig gespeeld dat het vanzelf hip werd. In het toonaangevende Rolling Stone magazine werd hun sound omschreven als “authentically vintage”. Een definitie waarin ik me uitstekend kan vinden. Zanger Taylor Goldsmith bleek bovendien een verdienstelijk gitarist. Links op het podium leefde Tay Strathairn zich uit op vintage keyboard en orgel. Organische, stevig gespeelde mooie liedjes.

Dawes, foto Arianne Knegt

American Aquarium profiteerde van het feit dat de grote zaal leegliep toen zij in de foyer begonnen te spelen, hoewel al snel bleek dat ze ook op eigen kracht een grote menigte aan zich wisten te binden. De jonge honden uit Noord-Carolina vormen een hecht bandje, met een eigenzinnige (en zeer grappige) frontman die luistert naar de naam B.J. Barham. Hoewel B.J. overduidelijk de onbetwiste leider is, is ieder bandlid op zijn eigen manier onmisbaar. De vijf jongens zijn volledig op elkaar ingespeeld. Whit Wright (die beangstigend veel op Simon – van Nick dus – lijkt, en bij navraag verklaarde dat hij inderdaad regelmatig nagestaard wordt in ons land) is ongetwijfeld de jongste pedal steel player die ik ooit zag.

American Aquarium tijdens hun soundcheck, foto Arianne Knegt

Terug in de grote zaal maakte Jimmy LaFave, de muzikale held uit Austin Texas, zijn opwachting. Relaxed deed de man wat er van hem verwacht werd; namelijk een show met heerlijke, goed te behappen songs neerzetten. Jimmy is gewoon Jimmy, tegenvallen kan hij niet. Met zijn soepele stem en de intentie waarmee hij zingt en speelt voorziet hij elk liedje – of dat nou een welgekozen cover is of een eigen nummer – van het nodige gewicht. Zijn band van veteranen speelde de sterren van de hemel, zelfs zonder toetsenman Chip Dolan, die Jimmy moest afstaan aan Sam Baker, die gelijktijdig door Europa tourt, en waarmee hij zijn toetsenman deelt. Grappige anekdote: vriend Johan Derksen bracht mooie rode schoenen mee voor bassist Glenn Schuetz, maar helaas... een maat te klein. Jimmy zou Jimmy niet zijn als hij dat item niet voor een volle zaal zou uitbuiten. Hij had de lachers op zijn hand.

Kris Kristofferson was voor mij een reden op zich om Take Root te bezoeken. Tenminste eens in mijn leven wilde ik dit 77-jarige icoon van de rootsmuziek aanschouwd hebben. Een oude man alleen met zijn akoestische gitaar op een plotseling mega-groot podium. Het duurde ongeveer vijf nummers voordat ik over mijn eerste, hevige ontroering heen was. Talloze hits uit Kris’ lange carrière passeerden de revu (waaronder mijn favoriet Me and Bobby McGee), en hij waagde zich zelfs aan een lang niet gespeeld verzoeknummer (dat ik helaas niet kende). Hoewel hij dus 77 jaar oud is, oogde hij nog vitaal en zeer sympathiek en innemend. Wonderlijk dat een artiest met een toch matige zangstem en  beperkte gitaristische mogelijkheden zo gemakkelijk een hele zaal een liedje binnen kan zuigen. Dat verraadt zijn enorme kwaliteit. Bedrieglijk eenvoudige, uit het leven gegrepen verhalen op muziek. Er waren echter ook redelijk wat mensen die zijn concert saai vonden. Wat ik zelf jammer vond was dat Kris elk liedje routinematig afsloot met een luid “thank you!”, nog voor het laatste akkoord geklonken had. Hierdoor leek het bijna of hij zichzelf niet al te serieus nam, wat op zich een prettige eigenschap is, maar wat er bij mij voor zorgde dat ik steeds wat ruw uit de bubbel van concentratie ontwaakte. Hoe dan ook, Kris Kristofferson zien was een legendarische ervaring. En ik was niet de enige; ik zag B.J. Barham van American Aquarium met een gelukzalige glimlach aan iedereen die het maar zien wilde zijn mobiele telefoon showen, met daarop een foto van hem en Kris Kristofferson. Prachtig; de traditie en de toekomst van de rootsmuziek samen op een beeldschermpje.

Kris Kristofferson, foto Arianne Knegt

En eindelijk ging ik dan zien waartoe het zootje ongeregeld wat ik die morgen in de auto had gehad muzikaal gezien in staat was: Sons of Bill waren prima op hun plek op het foyerpodium. Het bleek een strak, goed op elkaar ingespeeld bandje met een tomeloze energie. De drie broers Wilson wisselden elkaar af in de  leadzang, en in de koortjes kleurden hun stemmen perfect samen, zoals dat vaker het geval is bij familieleden. (Everly Brothers, Stanley Brothers, Louvin Brothers etc.) Een opvallende rol was weggelegd voor Sam Wilson, die met zijn fantastische gitaarlicks bewees dat hij, naast het pad van de rootsrock, meerdere muzikale wegen verkend heeft. Zijn spel verraadde een liefde voor jazz zowel als klassiek. James Wilson vertelde me eerder op de dag dat hij een passie heeft voor eighties muziek, en momenteel verdiept is in de muziek van The Cure. En inderdaad, de muziek van Sons of Bill is een soms ietwat vervreemdende combinatie van allerhande genres, waaronder dus jaren tachtig ‘new wave’ muziek. Tegelijkertijd leunt het zwaar op de traditie van folk en americanamuziek. Een heel bijzonder bandje, waarvan ik verwacht dat we er nog veel van gaan horen.

Sons Of Bill, foto Arianne Knegt

Ter afsluiting van de avond ben ik nog oneerbiedig heen en weer gaan rennen tussen Strand of Oaks en Sean Rowe. Twee bijzondere acts. Strand of Oaks betrof een duo (al dacht ik op grond van het volume te maken te hebben met een ‘full band’), met electrische gitaar en drums. Een wat eigenaardige bezetting, die echter wonderwel werkte en moeiteloos bewoog tussen strakke rock en warme intimiteit. Vlak na hun optreden betrapte ik de mannen backstage op een ‘high five’, daaruit afleidend dat het duo zelf ook erg tevreden was met hun show. Sean Rowe was weer van een totaal andere kwaliteit. Vooral zijn overweldigende stemgeluid trof me. Hij speelde solo. Een frisse semi-akoestische gitaarsound, een zeer relaxte presentatie en mooie verhalen. Zijn contact met het publiek was erg vanzelfsprekend, en zijn overtuigende eigen sound boeide van begin tot eind.

Al met al kan ik met recht schrijven dat dit wederom een zeer geslaagde editie van Take Root was, met een bijzondere balans in de programmering tussen oude rotten en jonge honden. De toekomst van de americana muziek is bij deze veilig gesteld. Ik hoef jullie vast niet te vertellen dat de jongens van Sons of Bill de bloemetjes in Groningen nog even flink buiten zijn gaan zetten...

TakeRoot, 14 september 2013
Oosterpoort Groningen