-door Mirjam Adriaans, foto Ronald Rietman-
Zichzelf enkel begeleidend op gitaar houdt ze het ademloos luisterende publiek aan zich gekluisterd. Diana Jones vertelt haar prachtige muzikale verhalen met een magisch donkere, wat scherpgerande stem, die met gemak een avond lang boeit, zo bewees ze gisteravond in een goed gevuld Meneer Frits in Eindhoven.

Een paar jaar geleden was er Folk America, een serie themaprogramma's op BBC4 over de voorgeschiedenis van de folkrevival in de jaren '60, van de folkblues uit de jaren ’20 en ’30 via Woody Guthrie en Pete Seeger naar een jonge Bob Dylan en Joan Baez. Daar hoorde uiteraard veel muziek bij, oude opnamen uit de BBC-archieven, maar ook een programma met hedendaagse vertolkers van folk. Toen ik daarin het tragische verhaal hoorde van mijnwerker Henry Russell, die in een ingestorte mijn zijn laatste uren besteedde aan het schrijven van een brief aan zijn vrouw, was mijn aandacht gewekt. Na het daaropvolgende lied was ik verkocht. Diana Jones vertaalde zijn gedachten in een schrijnend eenvoudig lied, telkens herhaalt ze indringend zijn vaste aanhef, “Oh how I love you, Mary”. Dan weet ik dat ik deze dame een keer live wil zien, het liedje nog eens horen als ik haar voor me op het podium kan zien. Hoewel ze sindsdien een paar keer ons land heeft aangedaan kwam het er steeds niet van, tot gisteravond in Eindhoven. En het was de moeite van het wachten meer dan waard, opnieuw springen de tranen in mijn ogen als ik het in en intrieste Henry Russell’s Last Words hoor. Maar dat is lang niet het enige moois dat voorbijkomt, Jones maakte vorig jaar een prachtalbum, Museum Of Apalachia Recordings, opgenomen in een hut, met maar een lamp, een stopcontact en als ze naar de wc wilde moest ze naar buiten, de heuvel af. Daarvan doet ze onder meer het intense O Sinner, het fijn ingetogen Ohio en het ontspannen Tennessee.

Diana Jones met Gibson

Twee gitaren heeft ze bij zich, eentje is al een oudje, een Gibson uit 1930 en daar hoort een verhaal bij. Ze vertelt over de ‘hackberry tree’ (zwepenboom in het Nederlands) bij haar huis. De bomen schijnen van binnenuit te rotten en worden zo zwaar dat ze vaak omvallen, soms op het huis. Als ze hoort wat het kost om de boom op te ruimen laat ze dat maar zitten, maar daar voegt ze wel ironisch aan toe dat ze dat bedrag wel graag overhad voor die Gibson. De boom is trouwens inderdaad omgevallen, gelukkig niet op haar huis. Diana Jones praat het publiek graag bij over haar liedjes (er vallen veel doden, in de eerste set zitten de sad songs, maar later, zo belooft ze, volgen de ‘very sad songs’). Een van die liedjes gaat over een vriendin die, slechts 39 jaar oud, overleed na een overdosis heroine, een ander schreef ze omdat ze begaan is met het lot van de mensen die al in Amerika woonden voordat het land gekoloniseerd werd en ze in reservaten gestopt werden, tot in de jaren ’70 was het zelfs geoorloofd om een Indiaans kind weg te halen bij zijn ouders. In Pony schrijft ze vanuit het standpunt van een meisje dat bijna honderd jaar geleden werd gedwongen om haar eigen cultuur en geloof op te geven. Haar eigen verhaal komt ook aan bod, ze is geadopteerd en leerde haar grootouders kennen toen ze 23 was. Haar biologische familie bleek afkomstig van de Appalachen en er schijnt ook nog ergens Cherokee-bloed door haar aderen te vloeien, het verklaarde veel voor haar en ze voelt zich er thuis. Haar grootouders zijn inmiddels overleden, maar hadden een huwelijk waar de vonken er wel eens vanaf vlogen, toch hielden ze van elkaar en ooit hoopt ze ze nog eens tegen te komen, vechtend om de afstandsbediening van de tv. In de toegift besluit ze het optreden met een intens krachtig a capella eerbetoon aan hen, The Other Side, ademloos luistert het publiek tot de laatste noot wegsterft...

Diana Jones toert nog t/m 23 maart door Nederland en staat op 28 juni op het festival Naked Song in Eindhoven.